E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [30 maart 1931]
Brussel, Maandag.
Beste Menno,
Dank voor het pak, dat hiermee alweer teruggaat. De griepmicroben zijn in mijn oogen gekropen, wat mij een beetje hindert, maar ik heb alles toch alweer doorgekeken. Het artikel van Houwink is prachtig, vooral dat tot scherven slaan van je metalen geslotenheid - zoo maar, ineens, men kijkt ervan op! - op zijn gratis lulpraatje. Het diepgaande stuk van het flensje heb ik niet kunnen lezen, dat is voor de dorpskroeg en de laatste getrouwen van Bolland, daar kan een fatsoenlijk mensch niet bij. Coster is inderdaad veel gematigder tegenwoordig in zijn schrijverij, hij doet het niet meer zoo ‘at the top of his voice’, maar Bloem heeft gelijk: de voornaamste reden waarom men hem niet lezen kan, is dat het van de eerste pagina tot de laatste een fluim is, onherstelbaar. Het stukje over Slau heb ik overgenomen; met hulp van Bouws zullen we probeeren die enkele technische foutjes te herstellen, die tenslotte onnoodig zijn. Las je ook Jef Last in D.G.W.?
Van jouw nieuwe geste hoorde ik gisteren al van Bouws. Ik wacht nu maar af. Onmogelijk om er nog iets van te zeggen, al leef ik geheel mee met het drama of de farce (wat het worden mag), voor zoover mijn griep het mij veroorlooft. Houd me op de hoogte.
Van naar Holland gaan, zal vooreerst wel niets komen. Maar als je huwelijk niet doorgaat, kom jij dan weer eens hier. In ieder geval: houd je taai voor de komende beroerdigheid; een ferme hand van je
E.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag