E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [21 maart 1931]
Brussel, Zaterdag.
Beste Menno,
Dank je voor je langen brief. Zooals je me het geval uitlegt, hoorde ik het ook van Bouws. Ik vind het erg vreemd, en bijna ‘vrouwelijk’ van jouw kant. Misschien is het werkelijk niets anders geweest dan een laatste verzet van den vrijgezel. Ik blijf op de ‘huid’ speculeeren, als het dat niet is, is alles niet verloren. Toch lijkt het me een verdomd iets om de zaak met zoo weinig illusie te beginnen. Misschien is dit iets sentimenteels in mijzelf; men beoordeelt zulke gevallen altijd, of men wil of niet, vanuit zijn eigen geval. Mijn huwelijk is absoluut niet ongelukkig, het lijkt er niet op, alles gaat beter, denk ik soms, dan ik het 90 x op de 100, in een andere combinatie, zou hebben getroffen; maar toch – ik wensch mijn vrienden (hoe wijs en analytisch ook) toe, dat zij tenminste hun huwelijk ingaan met een bête, rijke, dikke Illuzie!
Iets anders: kan het zijn dat inderdaad je physieke toestand, stomweg je grieperigheid je zoo deed voelen? Dit kan. Ik herinner me dat ik, 14 jaar oud, ontzettend verliefd was op een meisje van 16, dat ook mijn eerste werkelijke ‘meisje’ was, ik bedoel: het zoenen inbegrepen. Denk je in hoe vereerend zooiets is; je bent eersteklas H.B.S.-er en het meisje is bijna een vrouw, is een jongedame. Op een dag werd ik ziek en kwam ze mij bloemen brengen aan mijn ziekbed. En ik lag haar aan te kijken alsof ze een monster was; ze was op onverklaarbare wijze abject voor mij geworden, zooals ze daar zat, erg ‘knus en vriendelijk’ aan mijn voeteneind, met die bête bloemen in d’r hand. Ik schrok er zelf erg van en begreep heelemaal niet wat mijzelf mankeerde, hoe zooiets mogelijk was – maar ik heb haar verdomd niet kunnen bedanken voor haar bloemen en haar bezoek. Met het gevolg dat ze erg gekwetst was, en dat compliceerde de boel, want toen ik weer op de been was, ontdekte ik dat alles heelemaal niet zoo erg veranderd was als ik bij dat bezoek meende. – Is jouw rare gevoelseruptie au fond niet een dergelijk geval?
In ieder geval heb je Gerda op de proef kunnen stellen, en is het des te beter dat zij hier tenminste niet ‘voor haar examen zakte’. Voor de rest: doe je best wat het practische gedeelte van het samenwonen betreft, en wees economisch met het mysterie van de huid!
Ik voel mij dikwijls als een oude knaap voor wie alle werkelijk élan voorbij is; een soort amateur van niets dan het voorpostengevecht. Reden te meer om mijn vrienden anders te wenschen; vandaar dat het mij ook zoo’n plezier deed dat Slau op dit gebied althans met Darja volkomen gelukkig is geweest. Als dat er maar is, dan kunnen we altijd later nog wel zien hoe of hoeveel we ervoor zullen betalen. Maar als dat er niet is – goeie God! waarom zou je het dan beginnen, zelfs? Dan is toch geen ‘fatsoen’ of zoo een dergelijke moreele suicide-à-deux waard? Beste kerel, maak voor jezelf uit hoe je er precies tegenover staat. Ik hoop van harte het beste, d.w.z. de voorbijgaande rarigheid; maar als het verraderlijker is dan dat, kijk dan nog eens goed of het niet beter is er nu van af te komen, ondanks alles. Bouws heeft mij uitstekend uitgelegd hoe de positie van het meisje is: haar tegenwoordige familie, de groote horizon van het ‘Frau Doctor’ zijn, voor een Duitsche wschl. Dubbel belangrijk, enz. enz. Het is natuurlijk intens beroerd, voor haar en voor jou, en de bedreiging met zelfmoord is natuurlijk in zoo’n geval direct aan de orde, maar tòch!... Ik kreeg vanmorgen je kaart, hoe definitief is zooiets. En tòch: als je gevoel géén voorbijgaande rarigheid is geweest, wat ik innig hoop, ik zou je zeggen: doe alles behalve dit huwelijk ingaan.
Wat je over mijn roman zegt, of liever: over mijn stuk roman, voel ik eigenlijk net zoo. De kwestie is dat Reinald niet voor hoofdpersoon bestemd was, maar eerder voor gevoelige getuige van het werkelijke conflict. Maar ik vrees nu dat dit uitgangspunt verkeerd was, omdat immers noodig is: een eenheid van toon. En ik kan de rest natuurlijk nooit zoo ‘memoire-achtig’ krijgen als dit eerste stuk. Rest dus, òf het apart te publiceeren, òf het geheel op te offeren, òf het geheel om te werken. Ik denk dat ik dit laatste zal doen, maar niet nu; ik ben er nu in tè beroerde omstandigheden voor. Je hebt er geen idee van hoe ik dagelijks worstel om mijzelf ‘frisch’ te houden in de omstandigheden die mij nu al vijf jaar pesten, vanaf de ziekte van mijn vader af; ik krijg soms een soort zelfbewondering, een tòch tevreden gevoel over mijn eigen vitaliteit, als ik constateer dat ik toch niet volkomen gekoejeneerd ben, toch geen volkomen os geworden ben. Mijn moeder is prachtig opgeknapt, en ik hoop dat ze voor een paar jaar heeft bijgeteekend, al beteekent dit feitelijk idem zooveel slijtage meer aan mijn innerlijke mensch. Ik zou verdomd niet weten te zeggen wat ik eigenlijk ben: een zwakkeling, of iemand met te veel ‘geweten’. Wschl. een mengsel van allebei.
Ik wensch je niet toe dat je in dgl. omstandigheden komt. Niets
is zoo fnuikend, zoo meedoogenloos bindend, als ‘de familie’. Van Eibergen sta je los - ook al omdat je ouders elkaar hebben en je niet het eenige kind bent - maar met een vrouw, die niet de vrouw is, in zekeren zin, is het grapje eigenlijk precies over te beginnen. Die Jezus, waar jij niet aan gelooft, wist precies wat hij zei, toen hij aan het einde van weet-ik-welke-speech, misschien wel de Bergrede, niet verveeld wenschte te worden door zijn ‘moeder en broeders’; dit stuk is minstens zoo sympathiek en menschelijk overtuigend als het rossen van de sjacheraars uit den Tempel; neen, méér.
Ik zou een roman moeten schrijven zooals ik dezen brief schrijf, vanuit een even groote zekerheid en volheid. Misschien bereik ik dat stadium nog wel eens.
Heb je goed gelezen bij Houwink? Had hij het niet over ‘witte maden’? Dat lijkt mij zooveel logischer. Maar ik zou ze nog niet cadeau willen hebben, hoe heilzaam ook van uitwerking. Men moest zoo'n kalf toch Een Roman in twee Werelden zenden van de groote Corelli, in leer gebonden, voor Paschen bijv.
Stols is erg onder den indruk van de desilluzie, veroorzaakt door het blauwtje dat hij liep bij Marsman en jou tegelijkertijd; maar hij geeft jullie gelijk. Hij voelt zelf verdomd goed dat jullie die 1000 pop schoon in het handje voortreffelijk kunnen gebruiken, ziedaar het geheim van zijn menschelijkheid in dezen! De heer Zeilstra (na den heer Van der Waals) schijnt nog een aanslag op mij te willen doen, to monopolize...
Hartelijke groeten van je
Eddy
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag