E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [18 februari 1931]
Brussel, Woensdag.
Beste Menno,
Vanmorgen hoor ik van Bouws dat Slau zoo ziek is. Ik kom dus in ieder geval deze Zaterdag in Holland. In principe houd ik mijn Zaterdagavond voor jou vrij, met of zonder broer; Zondag - tenzij Marsman in R'dam komt - gaan we b.v. met Bouws in zijn ‘wagen’ naar Haarlem, om even poolshoogte te nemen van den toestand. Kan jij niet, of is het, met het oog op Marsman, beter in Rotterdam te blijven, Zondag, dan ga ik in ieder geval Maandag naar Haarlem. (Dit spreken we dus nog nader af.)
Ik hoop nu maar dat je niet reeds anders over dezen Zaterdag en Zondag beschikt hebt; want dan zou ik verplicht zijn mij alleen ergens op te schieten. Ik heb Bouws geschreven dat ik van het station naar jou zou rijden, in de hoop dat, als jij dan nog ‘op school’ mocht zijn, Truida zich zoolang met mij zal willen ‘occupeeren’ - tenzij óók verhinderd! Enfin, ik kom Zaterdag tegen half 5, meen ik, in R'dam, dus, als er nog iets dringends mee te deelen valt, laat Bouws mij dit seinen.
Ingesloten nog een paar kiekjes. Tot ziens, Je
E
Ik neem voor je mee: Les lauriers sont coupés van Ed. Dujardin, een charmant boekje, en het eerste specimen van de monologue intérieur; waaraan èn Joyce èn Larbaud veel te danken hebben. Het is net zoo ingebonden als de 2 andere deeltjes, het komt er dus prachtig bij. Maar misschien kaap ik je Perk!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag