Menno ter Braak
aan
E. du Perron
[Rotterdam], 4 februari 1931
4 Febr. 1931
B.E.
Mijn gewone blocnote, die ik bij voorkeur gebruik, is épuisé en door mijn griep niet aangevuld; vandaar dit bizar formaat. Ik ben echter gelukkig eindelijk vandaag koortsvrij en kan dus nu eindelijk de brief, die ik in een paar potloodkrabbels opgezet had, schrijven. Je zult nu briefje met Afscheid van Domineesland, benevens proeven van één en ander, wel ontvangen hebben.
Ik heb Zondag Eva nog eens doorgelezen, omdat ik mijn oordeel inderdaad niet versch vond. Maar: ik mag je geen gelijk geven, ik moet het ditmaal vrij positief met je oneens zijn. Natuurlijk niet in details, zooals de buitensporige lengte en de te vele o's, die mij nu ook onaangenaam aandeden; maar om de hoofdzaak. Je laat je door je antipathie tegen den toon verleiden tot schandelijke onbillijkheid, als je zegt, dat Eva tenslotte hetzelfde is als de boeken van andere holl. vrouwen. Dat is onjuist. Wat de boeken van de holl. vrouwen zoo onuitstaanbaar maakt, is, dat zij sexueele en huiselijke gevalletjes gaan beschouwen als dingen, die om zichzelf belang hebben (Selbstzweck), m.a.w., dat zij in een zekere moralistische begrensdheid (die bij de Zondaar toevallig erg ver gaat, maar even stom beperkt blijft) blijven steken, dat zij daarin een soort van religie of voor mijn part kunst zien. Het verschil begint, zoodra blijkt, dat de schrijver die feiten als symbool van een ‘amoreele’ wereld kan zien, waarin dus al die keezerij en hysterische non-keezerij en gevalletjes en handelingen om theepotten etc. geen belang meer hebben om zichzelf. Dat nu trof mij bij het lezen van Eva destijds zoo onmiddellijk (ik las het met tegenzin, omdat ik een andere roman van haar gelezen had, De Verlatene, die mij niets zei), dat ik het bij mijn Barnabooth-sensatie zou kunnen vergelijken! Bij het herlezen trof het me weer, en ik begrijp niet, dat je daarover heen leest! Natuurlijk kan het niet halen bij Barnabooth, ook niet bij Bashkirtsheff, maar het blijft voor mij: een boek van ‘le bon genre’ (qui n'est pas ennuyeux), zeker, het ruikt naar de hoofdacte, zooals ook Prometheus; maar zoo zal
jij wel naar de tropen en ik wel naar de ‘dominee’ rieken. Dat is geen argument in dezen. Het argument is niet in zulke sferische voor-omstandigheden te zoeken. (Ik kom er dadelijk nog op terug). Hoofdzaak is, dat C.v.B. dit beroerde onderwijzersleventje niet met zelfvoldane of humoristische genoegzaamheid ‘abmalt’ (of verneuriet ev.), maar dat zij, evengoed als Barnabooth zich niet bij den millionnairsstand indeelt, aan het onderwijzerschap geen enkele andere beteekenis toekent, dan die van een zuiver toevallige levensmodus, waarin zij ter wereld is gekomen. Natuurlijk blijft zij toch de eigenschappen van haar ras en stand in haar stijl behouden, maar dat zijn dingen van het tweede plan, zoodra gebleken is, dat ze geen ‘Selbstzweck’ zijn. Ook je argument, dat een française van dat gegrübel niets zou begrijpen, houdt geen steek, want het is omkeerbaar; van de toevallige eigenschappen en gedachtencomplexen van een française zal een holl. Jodin ook niets begrijpen, een amerikaansche Iersche ook niet. Je had dat pas tegen het boek kunnen aanvoeren, als C.v.B. in deze sferische hysterie van haar ras en milieu was blijven steken, nu niet. - Verder is Eva inderdaad holl.-joodsch, met veel verf en gewetensbezwaren; maar het gaat principieel tegen eigen verf en geweten en dat is de prima causa salutis. Mijn stuk erover is zeker te eenzijdig, het veronachtzaamt te zeer de vorm-onvolkomenheden; maar het is dan ook geschreven als pleidooi tegen Letje, en als zoodanig handhaaf ik het.
Stel daar nu tegenover, dat Bij Gebrek aan Ernst mij ijskoud laat. Hoogstens amuseer ik me, maar vaak heb ik me verveeld. Je hebt dit genre in Nutteloos Verzet wel uitstekend opgevoerd, hoewel het ook daar soms nog hachelijk blijft. Ik geloof, dat je in B.G.a.E. wel het maximum van bloedeloosheid bereikt hebt, dat je ook maar godsmogelijkerwijze zou kunnen fokken. Het is m.i. je slechtste boek. En ik moet bekennen: om den vorm, om al die Musae en Namenones en Erasmi, die ik als probleem wel herken, maar die zoo levenloos blijven staan, dat je er foto's bij zou willen. Het is me bijna volkomen onmogelijk, deze bundel met jou te vereenzelvigen. Een beetje hysterie zou in die
periode misschien niet eens kwaad zijn geweest, want je ‘gebrek aan ernst’ is in wezen een doodelijke ernst voor het psychologisch geraamte! Werkelijk, ik moet dan Eva kiezen, met haar ondoorvorschten schoot! Natuurlijk is er tusschen de verschillende verhalen qualiteitsverschil, maar ze zeggen me geen van alle iets. Geef mij het naïeve mannetje van Mont Martre, of geef mij Gogol's Doode Zielen dat ik nog weer eens las. Tschitschikow is een speciale darling van me, die aartsburger. Tot nu toe aanvaard ik van je werk volstrekt: Gebed, een groot deel van je poëzie, de Cahiers; met voorbehoud: Nutteloos Verzet, rest poëzie, en Een Voorbereiding. Poging tot Afstand boeit mij stukken meer dan G.a.E. Jezus, wat versmaad ik dat boek!
Malraux heb ik nog niet heelemaal uit, maar ik begin er nu toch de bedoeling van te voelen. De radio's in het begin zijn inderdaad sfeerscheppend, maar ik bleef er toch buiten, ben er nog buiten. Ik had me een boek van dien man veel directer en kernachtiger gedacht. De karakteristiek van Garine en dien heiligen Chinees is uitstekend, maar er zijn zooveel lacunes.
Nu ik erover nadenk, staan er toch ook wel betere dingen in B.G. aan E. Dit niet als hoffelijke concessie; maar ik zie, dat ik ongeproportioneerd overdrijf, omdat de sfeer me zoo tegenstaat. Zooals jou waarschijnlijk de zweet-S.D.A.P.-zilveren linten-lucht van Eva. Zouden we ons op dit waarschijnlijk toch niet geheel toevallige punt niet kunnen verzoenen, door er achter te komen, wat jou zoo tegen Eva, en mij zoo tegen B.G. aan E. deed uitvaren? Ik zou er b.v. geen prijs op stellen, als je me dit boekje wilde opdragen! En dan te denken, hoe ik van je Cahiers gevreten heb! Je ziet, ik wil je tot slot toch nog iets vriendelijks zeggen, maar ik meen het ook. Hart. gr. van je
Menno
N.B. Zeg, ik had je gevraagd in Februari hier te komen! Doe alzoo!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag