E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [15 januari 1931]
Brussel, Donderdag.
Beste Menno,
Vanmorgen kwam je briefje; toch moet ik je nog even terugschrijven! - Ik ben n.l. dezer dagen bezig geweest met een laatste lezing van mijn 2e bundel cahiers en heb naar aanleiding daarvan ook aan jouw Man tegen Man gedacht. Het is n.l. 1o: jammer dat je je copy niet over twee bundels hebt verdeeld, die Stols je graag gegeven had, dan had je méér kunnen geven en in chronologische orde; 2o: zou ik, zelfs nu, toch graag eenige van de stukken zien, die je hebt weggelaten. Bijv. die uit het Critisch Bulletin. Ik schrijf je dit, omdat het me bepaald aan het hart gaat dat je dat voortreffelijke stuk over Hinne Rode, waar ik in een Amsterd. leeskabinet zoo'n plezier aan beleefde, hebt weggelaten. Neem dàt in ieder geval nog op! het is ook zoo goed dat die Van G. Stort een klein beetje in het ootje genomen wordt, en je art. slaat eig. op zijn heele figuur. Als je mij dat stuk geeft, werk ik het nog wel in den bundel (al zou die geheel zijn gezet). Trouwens, we gaan samen Stols opzoeken, die jou ‘niets te weigeren heeft’, dat zal je zien! Hij gaat ook een aanslag doen (een nieuwe) op je roman.
Ik kreeg gistermorgen tot mijn schrik een aanbieding voor mijn roman van Nijgh en Van Ditmar: ik kreeg een Zondaar-achtig gevoel, edoch was toch gecoiffeerd. Maar ik heb om zoo te zeggen geweigerd. Stols heeft plechtig beloofd dat hij zich serieus op een grootere administratie zal toeleggen, en verder heeft hij gelijk wanneer hij zegt dat - waar hij al het ‘onverkoopbaars’ zoo bereidwillig drukt en uitgeeft, hij af en toe ook wel de kans mag hebben op iets meer ‘verkoopbaars’. In ieder geval heb ik verplichtingen aan hem en ik blijf ook liever bij één uitgever, al was het maar met het oog op een gelijke uitvoering van mijn opera omnia. - Stols wil nu ‘beproeven wat hij waard is’ met 2 boeken (romans), n.l. Don Segundo Sombra - waar Bouws zoo over klaagde, maar dat officieel nog niet verschenen is (voilà le hic!) en eerst in Februari verkrijgbaar wordt gesteld; en Een Voorbereiding, mijn omgewerkt jeugdverhaal, dus óók ‘roman’.
Dit boek, dat ik vroeger als vrijwel mislukt beschouwde, valt mij bij een herlezing op de drukproeven, eig. erg mee. Het verhaal zelf is wat erg naïef, maar voor mij toch van werkelijk belang, en de ‘manier’ is veel beter dan ik dacht. Stols zegt dat het ‘te moeilijk zal zijn voor het groote publiek’ en dat Vera van Marsman, ofschoon het veel aesthetischer is, veel leesbaarder toch is, vanuit een gewoon lezersstandpunt beschouwd. Ik zou zeggen: tant mieux. Ik wou jou één van déze 2 boeken opdragen: òf het event. 3e deel Cahiers, waarin o.a. het heele Gesprek over Slauerhoff, òf dit aan Bouws, en aan jou Een Voorbereiding. Dit laatste zou mij liever zijn, het boek is ook van veel meer belang, ondanks al zijn fouten. Ik zal je daarom de drukproeven zenden, zoodra ik volledige proef heb, en reken erop dat je me precies zegt wat je ervan denkt. Valt het jou niet mee, dan moet je het natuurlijk niet ‘aanvaarden’, dan komt er later nog wel wat voor je, of dan neem je dat 3e deel. (Deel 1 krijgt Stols, om zijn aandringen het uit te geven, deel 2, Jacques Bloem, om zijn anti-humanitarisme.) Tot Zaterdag, 10 voor 4 aan de staatsie, zulle! Je
E.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag