D.A.M. Binnendijk
aan
Menno ter Braak (Rotterdam)
Amsterdam, 27 maart 1931
Amsterdam: 27 – III - 31
Beste Menno,
Nu ik ga vreezen je voor de Paaschvacantie en dus voor je huwelijk niet meer te zien, stuur ik je onze gelukwenschen maar schriftelijk. Je weet hoe ik je steeds alle goeds gun; leid daaruit dan ook de gevoelens af, waarmee ik je begeleid in gedachten op den 9en April.
Waarom ben je zoo obscuur, ondanks je aankondiging - in dubbelen zin: van je bezoek (heel lang geleden al) en van je op handen zijnde echt. Wij hadden, dacht ik, nog veel te praten. Ik zou, meen ik, je roman mogen lezen. Of vergis ik mij in al deze opzichten? Je kunt je overigens gemakkelijk verontschuldigen met je beslommeringen van amoureuzen aard. Is Gerda nu in Eibergen? Als jullie daar samen met Paschen nog bent, kunnen wij een afspraak maken, want dan zitten wij in Zutfen. Daarover hoor ik nog wel iets.
Het bevalt ons hier best. Over het algemeen is het peil der leerlingen, intellectueel gesproken, 100% hooger dan in Baarn. Er valt mee te werken en te praten.
Ik heb geen nieuws. Tenminste niet om, nu wij elkaar in zoo langen tijd niet gesproken hebben, in een briefje te schrijven: Eerst bijpraten! Wij zagen je in Baarn vaker dan hier. En dat is absurd!
Een hartelijke poot van mij en de groeten van Enny, ook aan Truida,
je Dirk
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum