Menno ter Braak
aan
D.A.M. Binnendijk (Amsterdam)
Berlijn, 22 februari 1927
Berlijn den 22. II 1927
Beste Dirk.
Gisterenmorgen je brief ontvangen. Hart. dank! Ook ik (zelfs ik!) heb deze week hard gewerkt en weinig de geneugten des levens nagejaagd; trouwens, het geld begint een pietsie te krimpen, zoodat ik langzamerhand meer op den penning moet gaan zien. Honorarium van I 10 zou ik eigenlijk best kunnen gebruiken; maar ik wil er Arthur, vooral nu hij zich niet goed voelt, niet om manen. De Groene zal natuurlijk zoo laat mogelijk betalen, na mijn eerste phaenomeentje met koeien van drukfouten in het licht te hebben gegeven. (Waarheid i.p.v. gereedheid, periodiek i.p.v. parodisch!!) Ik zal nu iets over Shaw en von Unruh’s ‘Bonaparte’ trachten te dichten. Gisteren zag ik het laatste; hier en daar duivelsch goed, deed me sterk aan Danton van Büchner denken, hoewel het geheel minder warm en onopzettelijk is. Werner Kraus als Napoleon was prachtig, maar ik zie hem nog liever op de film.
Juist nu ik dit schrijf, deelt me de werkvrouw mee, dat er beneden is ingebroken, ‘Laden ausgeräumt, Geldschrank aufgeknabbert’; het is hier zoo schering en inslag, met als afwisseling om den dag een moord. Ik schreef je, geloof ik, al over deze prettige toestanden. Er heerscht hier een fabelachtige armoede, in deze buurt ook in het bijzonder. En als de burgerman arm is, is hij nog onaangenamer, dan wanneer hij Zaterdagsavond in Americain kan zitten. De burgerman is, in alle schakeeringen der nationaliteiten, toch overal dezelfde, dat valt me steeds meer op. Overal dezelfde heimelijke koppelinstincten, kletsneigingen etc. Het creatief surplus ontbreekt hun en dat is hun deficit, wanneer
wij met hen in aanraking komen. Ik mis erg het geregeld contact met geestelijke standgenooten; want hoewel het hoogst merkwaardig is, te observeeren, is de behoefte die observatie te toetsen aan een ander voordeel, niet minder groot. Dit dus bij terugkeer, hoop ik, in rijke mate! Ja, als ik kan, kom ik weer in Amsterdam wonen! Maar wie weet, wat er nu met me gaat gebeuren! - Ik wist niet, dat Picard in Amsterdam was, hoop hem deze week dus weer te zien en zijn hollandsche impressies te hooren. Ik mag hem graag, maar toch, hij is een duitscher. En dit zegt heel veel. Van Duitschers gesproken: ik maakte een officieel studentenbal hier mee. O, Otto Weininger en Sigmund Freud! Mijn God! Waar zijn de
verhoudingen der sexen nog zoo geitig, bij alle heersende perversiteit, als hier! Bijzonder ‘lohnend’ was de ‘Einzug der Chargierten’ (de praesides der vereenigingen); zooiets als een verzopen schuttersmaaltijd. En daarbij moet je, beleefdheidshalve, ernstig blijven; want het is alles zeer ceremonieel en plechtig; daarbij leeft dit volk. Oude heeren met Chargierten ‘Kouleurbänder’, en ‘Mütze’ op het kale hoofd, worden weer levend bij dit schouwspel. Ik weet niet, of bovenstaand beeld duidelijk genoeg is, om dezelfde misselijkheid bij je wakker te roepen als bij mij! Iets voor Erich Wichmann; ze moeten allemaal in mijn maskers! Ja, moffen zijn wonderlijke menschen. -
Ik kreeg nog een brief van Jo en heb nu eindelijk een gelegenheid gevonden haar te schrijven. Zij was de vorige week op reis, zoodat ik haar via To ter Haar een brief kan sturen. Ik hoop tenminste, dat hij goed is overgekomen, want kreeg nog geen bericht van ontvangst. Ik kan het soms haast niet houden van verlangen; dat zegt genoeg. Ja, wonderlijker dan de moffen is nog het menschelijk hart. Jouw ervaringen las ik met belangstelling; de uitslag van het Ella-probleem lijkt me (maar ik ben, zooals je weet, vooringenomen tegen haar) zeer wenschelijk, en was bovendien vooruit te voorspellen. Jullie zijn te zeer different, om ook maar zelfs dit contact lang te verduren. Altijd mijns bedunkens, hierover lullen we beter.
Ik moet 22 April in Arnhem een lezing afsteken over ‘Grondslagen der Filmaesthetiek’. Invitatie van Winkler, Franken en nog eenige lieden, die daar een filmconferentie organiseeren. Ook dat moet dus nog geprepareerd worden. Mijn stuk over genialiteit etc. vordert in mijn hoofd; helaas moet het zich daar steeds in een mésalliance begeven met Otto III, die dat niet te best verdraagt. Die promotie, waartoe ik na dit verblijf wel verplicht ben, ligt me als een baksteen.
Je maakt me jaloersch door over lenteachtig weer en deszelfs gevolgen te schrijven! Hier is het verrekt koud, het vriest nog stevig. - Bassermann als Diktator is subliem! De heele voorstelling is trouwens, zooals Top Naeff terecht zegt, één stuk poëzie. Een prachtige koning ook en een uitstekende Féréol. Ik zag hier ook nog Alfred Abel in een horribele film; hij is toch altijd de moeite waard. - Gisteren kreeg ik proef van v. Wessem, die ik p.o. retourneerde. Aan Dirk van de Stem heb ik reeds een blaffend briefkaartje geschreven. Van Henny M. het Roosvenster cadeau. Hij schrijft nogal eens. En de prijs der poëzie! Waar wordt die opgedronken?
Hoe staat het toch met Erts? Is dat op de flesch?
Laat, als tijd en ruimte zulks gedoogen, nog eens gauw iets hooren! Het mondeling wederzien nadert, want ik ben hier den langsten tijd geweest. Maar voor dien valt er nog wel wat te chroniqueeren.
Groet alle bekenden
een poot van je
Menno
Juist een briefk. van Arthur. Bedank hem alvast, als je hem ziet!
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum