Menno ter Braak
aan
H. Marsman
Den Haag, 13 maart 1940
Den Haag, 13 Maart 1940
Kraaienlaan 63
Beste Henny
Je zult mij wel voor zeer onvriendschappelijk en de hemel weet wat nog meer houden, vanwege mijn hardnekkige stilzwijgen, dat ik nu verbreek; maar ik heb daarvoor geen excuses, alleen maar ‘gevoelsgronden’. Er is n.l. niets, dat ik zoo verafschuw als correspondentie zonder reden; en ik heb het gevoel, dat wij door de omstandigheden zoozeer van elkaar verwijderd zijn geraakt, dat een mondeling contact hoogst noodzakelijk zou zijn om hierin verandering te brengen. Hetzelfde gevoel had ik, toen ik Eddy in drie jaar niet gezien had; bij het weerzien bleek direct, dat zulke tijdelijke vervreemdingen berusten op het ontbreken van ‘verificatie’. Er ontstaan schriftelijke misverstanden, die eenvoudig schriftelijk niet zijn op te helderen, omdat ‘de letter doodt’. Zoo voel ik me nu ook t.o.v. jou; er ligt zooiets als een heele oorlogsperiode tusschen onze laatste confrontatie! Een en ander gaat niet onopgemerkt aan je voorbij, althans niet aan mij. Ik ben er heilig van overtuigd, dat één middag praten het verloren contact volkomen zou herstellen; maar je bent voortdurend buitenslands, en ik kan niet buiten de grenzen komen, onder deze omstandigheden! Ziedaar het dilemma. Eddy, meer op briefschrijven ingesteld dan ik, kan misschien beter het contact bestendigen door de epistolaire middelen dan ik; waar nog bij komt, dat de krant mij altijd zooveel te schrijven geeft, dat het bewegen van de pen op zichzelf mij maar zelden genoegen verschaft, buiten den ‘diensttijd’ om. Dit alles in verklaring van een bijna bot zwijgen; het is soms, of mijn pen verlamd is. Zoek er dus niets onvriendschappelijks achter; het is een tijdelijk verschijnsel. Ik zou zelf niets liever doen dan voor minstens een half jaar eruit gaan, ergens leven, waar niet altijd die eeuwige actualiteit om mij heen was; maar ik voel even sterk, dat ik op dit moment niet zou kunnen deserteeren,
dat ik aan mijn geprojecteerden roman niet rustig zou kunnen werken, zoolang de actualiteit voor iedereen hier een directe bedreiging is. Het door jou geapprecieerde kroniekje in Gr.Ned. geeft mij in deze omstandigheden tenminste de bevrediging, dat ik doe wat ik op mijn terrein doen kan om de neutraliteitsillusie te verscheuren. Wat helpt het? Niet veel, maar het is een soort afreageeren, dat mij hygiënisch lijkt. Vandaag, met de zwartste berichten over een tweede München in Finland, lijkt al dit protesteeren nutteloozer dan ooit. Het lijkt wel, alsof de wereld de fascistische pest wil slikken als een geneesmiddel. Mijn vertaling van ‘Hitler m'a dit’ is hier in beslag genomen, inclusief dus de inleiding, die ik erbij geschreven heb. Men schijnt te denken, dat door zulke beleefdheden een gangsterkoning óók beleefd zal worden. In zulke platte illusies leven de menschen hier nog. Een oorlog op Nederlandsch grondgebied zou een groot deel van de populatie nog ten zeerste verschrikken; ik bedoel niet zoozeer de bommen, die mij even hard zullen verschrikken als de rest, maar het feit van den oorlog.
Eddy en Bep hebben gedurende den winter hier dichtbij gewoond, zoodat wij elkaar zeer geregeld spraken. Dat was zeker een troost; E. is nog altijd zoo polemisch, dat hij op iemand werkt als een stimulans. Hij is overigens wel veranderd; het leven in Indië heeft hem tegenover den gemiddelden Nederlandschen intellectueel à la Tielrooy bepaald milder gestemd; soms oordeelt hij zelfs milder dan ik! Maar zijn frondeurs natuur is toch geheel dezelfde gebleven. Verder zien wij natuurlijk maar heel weinig menschen, en zeker nauwelijks ‘letterkundigen’. Ik bevind mij daarbij wel, want de maatschappij neemt mij verder heusch genoeg in beslag. Gisteren een zeer amusante brief van Thelen uit Amarante, waarin hij het ‘leven met Pascoaes’ beschrijft. Als het erop aan zou komen per vliegtuig te eclipseeren, zou Portugal nog niet het slechtste oord zijn, in deze tijden. (Wie had dat een jaar geleden gedacht?)
Krijg je mijn Zondagsartikelen eigenlijk regelmatig? Ik heb geen begrip van de vertragingen, die door de censuur ontstaan.
Mijn geschrift over Vestdijk (‘De Duivelskunstenaar’) is eergisteren de deur uitgegaan. Het is iets in den geest van jouw Ter Braak-studie, maar grooter van omvang. Het geheel is ‘gecomponeerd’ uit krantenartikelen en nieuw schrijfsel, à la manière de ‘In Gesprek met de Vorigen’. Dit soort schrijverij is misschien nog het meest geschikt voor tijden als deze; het vergt niet veel concentratie, en je hebt toch het idee, dat je iets doet. Heb je Gomperts ‘Catastrophe der Scholastiek’ gelezen (V.Bl. van Februari)? Dit is het eenige belangrijke over ‘De Nieuwe Elite’ geschreven. Trouwens: ook vrijwel het eenige. De critiek heeft er niet op gereageerd.
Aan Het Vaderland is mijn positie sedert het conflict alleen maar sterker geworden... zoolang als het duurt, natuurlijk; in de journalistiek gelden geen ambtenaarstermijnen. Zulk een eruptie van directeurs-rancunes was blijkbaar zeer noodzakelijk. Maar ook dit lijkt nu al weer lang geleden, en van weinig belang, vergeleken bij Mannerheimlinies en soortgelijke collectieve phaenomenen.
Gisteren zag ik Konrad Merz weer eens, sedert lang. Waarschijnlijk zal zijn ‘Generation ohne Väter’ bij Brusse verschijnen, in het Nederlandsch. Hij sprak er met mij over, dat jij indertijd een half plan gehad had het te vertalen; maar of het - geheel afgezien van je intenties nu - mogelijk is manuscripten in die taal over de grens te zenden, ook al zijn ze antifascistisch?
Van Jan Greshoff vrij geregeld bericht per luchtpost. Meestal tamelijk in mineur.
Veel hart. gr.,
ook voor Rien en van Ant,
je Menno
Origineel: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek