Waar staat Van Schendel?
Dat de heer Hans in zijn repliek een zeer tendentieuze voorstelling geeft van mijn critische werkzaamheid, is van minder belang; hij stelt mij voor als den Vestdijk-maniak, dien ik niet
ben, hij verzuimt er op te wijzen, dat ik over iemand als Van Schendel steeds met veel onvoorwaardelijker bewondering heb geschreven. Toch is dit niet geheel zonder belang, omdat de heer Hans bij zijn vlootschouw der Hanseaten Van Schendel wijselijk. maar niet oproept; hij moet met dezen auteur, die geenszins een ‘intellectualist’ is en toch door de ‘intellectualistische’ critiek zeer hoog wordt gewaardeerd, leelijk in zijn maag zitten want juist Van Schendel heeft nooit eenige concessie gedaan aan het gemiddelde-gemiddelde-standpunt van den heer Hans.
Dat hij dit gemiddelde-gemiddelde als zijn ideaal beschouwt, geeft de heer Hans trouwens eindelijk ronduit toe:
En wanner dr. Ter Braak ons dan verwijt, dat wij zweren bij het ‘gemiddelde’, dan komen wij er rond voor uit, dat wij het goede en zuivere gemiddelde (zelfs al zouden boeken als ‘Bartje’, ‘Warden een Koning’, de romans van Herman de Man e.a. daartoe gerekend moeten worden maar wij schatten ze veel hooger) verre en verre verkiezen boven het intellectueel oneindig veel knappere hetwelk de schoonheid, de ontroering de mildheid en de diepe menschelijkheid mist, die de wezenstrekken zijn van zuivere kunst.’
Meer wilde ik van den heer Hans eigenlijk niet te weten komen; dat hij in den laatsten zin in goddelijke argeloosheid nog even zijn gemiddelde identificeert met ‘zuivere kunst’ (de eenig-mogelijke kunst, de ‘waarachtige’ kunst, de niet-ontaarde kunst volgens hanseatisch begrip), is slechts een illustratie extra van de begripsverwarring, waaraan de heer. Hans t.o.v. het gecompliceerde phaenomeen cultuur lijdt. Hij weet met dit weerbarstige verschijnsel geen raad hij is bang voor de ‘excessen’ der cultuur en daarom tracht hij de cultuur in te bakeren in zijn gemiddelde normen. Dit bakerschouwspel dient voornamelijk om ons te demonstreeren, dat het weerbarstige kind de baker toch de baas blijft.
MENNO TER BRAAK.
*** Wij meenden te moeten voldoen aan het verzoek van dr. Menno ter Braak, om zijn dupliek aan ons in onze kolommen te publiceeren.
Wij verklaren echter uitdrukkelijk dat wij ons daarmede geenszins willen mengen in het geschil tusschen de leiding van Het Vaderland en dr. ter Braak uitgebroken, (welk geschil naar wij meenen te weten, door onze polemiek volstrekt niet is uitgelokt: het was er al zonder die polemiek): alleen uit een oogpunt van ridderlijkheid tegenover een tegenstander willen wij het artikel van dr. ter Braak niet weigeren. Wij danken hem voor zijn erkenning, dat wij in ons stuk aan hem een ‘zakelijken toon’ deden hooren, waarvoor hij ‘waardeering’ koestert; ook in een afzonderlijk schrijven verzekerde dr. ter Braak ons; ‘De toon van uw artikel van 2 Mei liet m.i. niets te wenschen over aan correctheid’.
Intusschen is het niet onze bedoeling, dr. ter Braak opnieuw uitvoerig van antwoord te dienen. De principieele opvattingen wederzijds zijn bekend; onze lezers (en anderen) kunnen oordeelen. Dat deze polemiek veel belangstelling genoot, ook in kunstkringen, is reeds om het onderwerp alléén begrijpelijk; tal van reacties hebben ons bereikt.
Slechts een enkel aanteekening.
Dat er in het werk van dr. Vestdijk boeken zijn, ‘waarin geen vies woord voorkomt’, was ons zeer wel bekend. Dat wij al zijn boeken echter volledig kennen: het worde in het openbaar toegegeven, dat dit niet zoo is. Wij kunnen er, eerlijk gezegd niet door heen komen. Maar wij weten er genoeg van, om zijn kunst te mogen typeeren en dat wij in die typeering veler gevoelens vertolkten, is ons overtuigend bebleken. Maar ons standpunt is zeker niet getypeerd door ter Braak's stelling, dat buiten het gemiddelde gemiddelde alles abnormaal zou zijn. Wij denken er niet aan zoo iets dwaas te beweren; wij hebben alleen verklaard, dat wij het gemiddelde, zooals wij dat bedoelen, verre verkiezen boven het uit intellectueel oogpunt veel knappere verstandswerk.
Maar natuurlijk is er ook waarachtige kunst, die ver boven het gemiddelde uitkomt. Alleen: dit is voor ons niet de literatuur, welke wij bestreden hebben, hoe knap zij ook moge zijn. En in de waardeering van die kunst zit het geestelijk conflict tusschen ter Braak en ons.
Dr. ter Braak noemt Van Schendel. Een figuur, die ver en ver boven het gemiddelde uitgaat. Er zijn heel weinig auteurs, van wien wij zooveel houden als van hem. Toen wij ons vorig artikel schreven, hebben wij hem willen behandelen; wij lieten het na, omdat wij toch al zoo uitvoerig waren; nu hebben wij er spijt van. Laat ons dan thans gulweg erkennen dat ter Braak ons, als hij over Van Schendel schreef, altijd even sympathiek was. Want Van Schendel is een auteur, die met het verstands-genre, hoe rustig-zakelijk zijn stijl en woordkeus ook aandoen niets te maken heeft en evenmin met het psycho-analytisch literaire gedoe. Niettemin - het worde zonder voorbehoud erkend - heeft ter Braak hem altijd zeer bewonderd. Maar, vragen wij, hebben wij ooit beweerd, dat ter Braak enkel en alleen Vestdijk bewonderde, en niemand anders? Dat hij alle anderen verketterde? Nooit hebben wij zoo iets geschreven. Trouwens, het behoort haast tot de onmogelijkheden om Van Schendel te verwerpen. Vondel, dat gáát tegenwoordig ook al - maar Van Schendel.
Overigens bedenke men nog, dat in deze discussie wel de naam Vestdijk schering en inslag was, maar dat het niet alleen om en over hem gaat. Het gaat om een richting, waarvan hij de sprekende typeering is doch die zich ook in tal van andere boeken heeft gedemonstreerd.
Wij laten het bij deze enkele aanteekeningen. Overigens blijven de principieele standpunten tegenover elkander staan.
Het worde nogmaals verklaard, dat niets anders dan de liefde voor de kunst en voor het goede boek ons gedreven heeft. De bewijzen van instemming, die wij mochten ontvangen (zoo juist schrijft een bekend literator ons, dat hij het vooral in het belang der jongere letterkundigen hartgrondig met ons eens is) deden ons genoegen alleen reeds als bewijs, dat wij inderdaad veler ‘exponent’ waren en...... dat wij niet te hoog hebben gegrepen, dat de schoenmaker niet te ver van zijn leest afdwaalde.