Antisemitisme in rok
Gevaarlijker dan het brutale antisemitisme van de N.S.B. en consorten is het gerokte antisemitisme dat zich hult in een schijn van deftigheid, waardigheid, ernst, en objectiviteit.....
HET anti-semitisme is een der gevaarlijkste verschijnselen van onzen tijd. Niet in de eerste plaats, omdat het zich tegen de Joden richt, maar omdat het een symbool is van een grof simplistische denkwijze. Reeds het feit trouwens, dat het zich tegen ‘de’ Joden richt - als zou er niet een immens verschil bestaan tusschen den eenen en den anderen Jood - is een bewijs van de plebejische mentaliteit van het anti-semitisme; het is gespeend van alle psychologisch onderscheidingsvermogen, het verkwanselt op zichzelf misschien belangrijke gegevens, om op de kuddeinstincten van een als dom verondersteld publiek te kunnen werken, het verlaagt het Joodsche vraagstuk (dat zeker bestaat) tot propaganda voor de meest inferieure doeleinden. Wij bestrijden dus het antisemitisme niet, omdat wij philosemieten zijn en van de Joden (d.w.z. dezen of genen Jood, deze of gene Joodsche groepeering) geen kwaad kunnen hooren, maar omdat wij weten (en in Duitschland nog kort geleden in den afschuwelijksten vorm gedemonstreerd hebben gezien), dat het antisemitisme een van de grootste vijanden is der menschelijke waardigheid. Als zoodanig is de strijd tegen dezen plebejischen vorm van Jodenhaat een strijd tegen de cynische menschenverachting van fascisme en nationaal-socialisme in het algemeen. Het openlijke antisemitisme is ongetwijfeld een groot gevaar. Maar dat het voor Nederland het grootste gevaar is, zou ik niet durven beweren, omdat de gemiddelde Nederlander, welke bezwaren men ook tegen hem moge hebben, doorgaans nog te veel gezond verstand heeft om geloof te slaan aan de rancuneuze propaganda van menschen, die zichzelf te kort gedaan achten en daarvoor de Joden en bloc verantwoordelijk stellen. Gevaarlijker acht ik het verkapte antisemitisme, dat zich voordoet als objectieve beschouwingswijze; gevaarlijker acht ik het antisemitisme in rok...... dat
evengoed antisemitisme is, ook al neemt het de superieure houding aan van de wetenschappelijke wetenschappelijkheid, en al wijst het de brute gewelddadigheid der pogromtechniek met edele verontwaardiging af, want dit deftige antisemitisme is in wezen evenzeer een symptoom van menschenverachting en simplistisch denken; het is niets anders dan de wetenschappelijke of quasi wetenschappelijke aankleeding van het antisemitische gevoel, dat overal, ook in Nederland, latent aanwezig is en op een kans loert om voor den dag te komen.
Een voorbeeld van dit antisemitisme in rok treft men aan in de Maart-aflevering van het oude, meestal nog als liberaal beschouwde, tijdschrift ‘De Gids’, waarin een zekere Mr. A.F. Zwaardemaker een beschouwing geeft over Het Joodsche Probleem als Internationaal Probleem. De redactie van het voormalige orgaan van Potgieter en Busken Huet heeft wat men noemt ‘nattigheid’ gevoeld en zich daarom in een noot ten halve geëxcuseerd over de opname van dit artikel; bijzonder braaf, maar met dat al neemt zij het op omdat, aldus de redactie, ‘de schrijver denkbeelden uiteenzet, die men, helaas, zelden of nooit op zoo waardige, ernstige en objective wijze hoort bepleiten’.
Men ziet; het gaat om de waardigheid (niet de menschelijke waardigheid!), den ernst en de objectiviteit. Al deze qualiteiten kunnen mij niet beletten, den heer Zwaardemaker een antisemiet in rok te noemen. Gedekt door zijn waardigheid, ernst en objectiviteit, tracht hij zijn lezers murw te maken voor de antisemitische denkwijze, krachtens welke de Joden een ‘volksvreemd’ element vertegenwoordigen (het woord is van den waardigen, ernstigen en objectieven auteur zelf, al is het overigens made in Germany). Hij geeft daarbij allerlei goede bedoelingen met dit ‘volksvreemde’ element ten beste; hij behoort waarlijk niet (o neen!) tot de satellieten van ‘Volk en Vaderland’, want mr. Zwaardemaker is voor alles een deftig man, die de Joden heusch niet uit hun huizen wil sleepen of hun ruiten ingooien, volgens de meer populaire gebruiken in antisemitische kringen. De heer Zwaardemaker wil het Joodsche vraagstuk oplossen...... en in dit opzicht zijn wij het allen zeer innig met hem eens. De vraag is alleen, hoe hij het wil oplossen, en welke ideeën hij daarbij aan de hand doet.
Natuurlijk heeft deze auteur ernstige bezwaren tegen het spontane protest, dat na de progroms van November j.l. uit alle kringen van het Nederlandsche volk is opgegaan, en dat voor mijn gevoel een van de weinige verschijnselen van werkelijke spontaneïteit is, waarop ons land trotsch mag zijn. Alle vertroebelende factoren, die aan zulk een collectief protest uiteraard zijn verbonden, inbegrepen, blijft dit spontane protest een getuigenis, waarvan men de groote beteekenis door geen détailcritiek zal kunnen verkleinen. Maar de heer Zwaardemaker ziet daarin alleen maar overbodige gevoelsuitstorting, in strijd met zijn waardigheid, ernst en objectiviteit. ‘Men vordert geen steek met louter sympathiebetoon, hoe welgemeend ook, en raakt met vlammende protesten, die aan dat anti-Joodsche sentiment nieuw voedsel geven, steeds verder in het moeras’
Hier heeft men den antisemiet in rok, alias den ‘Realpolitiker’ reeds ten voeten uit; hij is bang, dat een uiting van verontwaardiging het anti-Joodsche sentiment nieuw voedsel zal geven; of, met andere woorden, hij wil, omdat hij het antisemitisme erkent en dus niet meent te mogen bestrijden, water in den wijn doen. ‘Der ontkenning door welmeenende lieden ten spijt - van Joodsche zijde hoorde men zoodanige tegenspraak zelden of nooit - moet men, wil men afdoende maatregelen helpen bevorderen, het bestaan van een kiem van rassenhaat in geheel Europa als voldongen feit aanvaarden’, schrijft de heer Zwaardemaker in het vervolg van zijn betoog. Voilà! Men moet de ‘kiem van rassenhaat’ niet langer beschouwen als een van de meest plebejische, menschonwaardige en dus verachtelijke verschijnselen, maar (let wel!) aanvaarden als ‘voldongen feit’! Zooveel respect heeft de heer Zwaardemaker voor het antisemitisme, dat hij het reeds in den kiem aanvaardt! Natuurlijk zegt hij verderop, wil hij het niet toejuichen; neen, daarvoor is hij antisemiet in rok, en gesteld op zijn waardigheid enz. Maar wij weten reeds, waar wij aan toe zijn met dezen auteur; hij moge geen ordinaire antisemiet zijn, ‘volksvreemde’ elementen zijn de Joden voor hem tot iederen prijs. En, meent hij, ‘elke Jood’ (elke Jood, nota bene) heeft zijn vreemdelingschap ‘door alles heen gevoeld’. Men zou er aan willen toevoegen, dat de neiging tot assimilatie, hoe onmogelijk en verderfelijk dan ook in de oogen van den heer Zwaardemaker, ook door zeer veel Joden wordt gevoeld, en dat er geen enkele reden is om à priori de eene neiging
boven de andere te stellen. De heer Zwaardemaker gaat echter verder.
‘Door te verkondigen’, zegt hij, ‘dat de tegenstelling tusschen beide groepen niets anders is, dan een gemakkelijk, met wat meer verdraagzaamheid, weg te nemen vooroordeel en te beweren, dat de antisemitische excessen van dezen tijd slechts uitingen van ruwe onbeschaafdheid, van gebrek aan menschlievendheid of, erger nog, psychische aberraties zijn, maakt men zich schuldig aan grenzelooze oppervlakkigheid’.
Natuurlijk, zooiets mag in een ‘hoffähig’ antisemitisch betoog niet ontbreken; de ‘excessen’ bewijzen waarschijnlijk juist onze vergevorderde beschaafdheid, menschlievendheid en psychische even wichtigheid. Maar neen, zoo envoudig bedoelt de geachte schrijver het nu ook weer niet; hij wil niet alleen suggereeren (‘aansmeren’ is daarvoor ook een goed Hollandsch woord), dat er tusschen Joden en Christenen onoverbrugbare kloven gapen, en dat de assimilatie van het Joodsche ras aan de Europeesche volken onmogelijk is. Dat die assimilatie in verschillende Europeesche landen, die zich geleidelijker ontwikkeld hebben dan b.v. Duitschland of Polen reeds voor een groot deel een feit is geworden, en dat de kruising van rassen vaak het tegendeel van een ramp beteekent, schijnt den heer Zwaardemaker minder te interesseeren. Hij houdt niet van halve maatregelen, niet van spontane protesten en ook niet van assimilatie. ‘Alleen als men elk streven naar assimilatie uitschakelt, als men zich het bestaan van een algemeen antisemitisch sentiment klaar en duidelijk voor oogen houdt, kan men trachten tot goede oplossingen te komen’, verklaart hij op een dictators-toon, die hem blijkbaar sympathiek is. Hier gaat de antisemiet in rok weer een stap verder. Hij wenscht de assimilatie stop te zetten uit geen andere overweging, dan dat het kuddeinstinct zich er tegen verzet. Want ‘het bestaan van een algemeen antisemitisch sentiment’ (aangenomen, dat het zoo algemeen is als de heer Zwaardemaker gelooft) is niets anders dan een hordegevoel, en in plaats van daaraan de voorkeur te geven, boven een op zijn minst niet onredelijk streven naar assimilatie waar die mogelijk is, behoorde men zich te schamen, dat het bestaat, behoorde men, juist als ‘Realpolitiker’ pogingen in het werk te stellen deze
rancuneuze hordegevoelens in betere banen te leiden!
Onze voortreffelijke en waardige theoreticus laat zich echter nog verder in de kaart kijken, waar hij over het lot der Joden in Duitschland gaat mediteeren. Hij schrift: ‘Bij het zoeken naar een regeling late men de kans, dat ooit een terugkeer naar Duitschland mogelijk zou zijn, denkbeeldige geval, dat het nationaal socialisme voor een democratisch regiem plaats zou maken, is een terugkeer naar den ouden toestand uitgesloten. De nationale bewustwording aan Duitsche, doch ook aan Joodsche zijde, de algemeene vereenzelviging in Duitschland van elk Joodsch streven met het Marxisme maakt dit volkomen onmogelijk. Juist daarom zijn alle daverende protesten, die geen ander gevolg kunnen hebben, dan het tempo van de crisis in het Joodsche vraagstuk te versnellen door het aanblazen van de Duitsche verbittering, onvruchtbaar. Tegenover de Joden in Duitschland zelf die de reactie aan den lijve moeten boeten, zijn zij onverantwoordelijk. Ten aanzien van ons eigen Vaderland zijn ze misdadig, omdat zij de, voor ons land broodnoodige rustige en goede verstandhouding met al onze naburen verstoren.’
(Zie verder pag. 7)
‘Antisemitisme in Rok’
(Vervolg van pag. 6)
Reeds het feit dat de heer Zwaardemaker een terugkeer van de democratie zoo volkomen denkbeeldig acht, zegt een en ander over zijn ware gezindheid, aangezien hij toch wel kon weten, dat de oppositie in Duitschland, hoe chaotisch en ongeorganiseerd ook, met den dag toeneemt. Maar goed, wij gunnen hem deze overtuiging; fraaier is het, dat hij een aperte leugen, n.l. ‘de algemeene vereenzelviging in Duitschland van elk Joodsch streven met het Marxisme’, tot uitgangspunt kiest voor de schitterende oplossingen van het Joodsche vraagstuk die hij ons aan de hand gaat doen. Om een leugen in bescherming te nemen, ontzegt hij het Nederlandsche volk het recht te protesteeren tegen de progroms; en een dergelijke hypocrieten-moraal zou niet misdadig zijn voor het ‘eigen Vaderland’? Het wil mij voorkomen, dat geen actie het Nederlandsche volk meer kan schaden dan het prediken van dergelijke consideratie ten opzichte van de leuze, die door een geraffineerde propaganda aan een ander volk is opgedrongen, en die ons straks ook zal worden opgedrongen wanneer wij niet nauwkeurig acht slaan op het drijven der heele en halve leugenprofeten, in hemd of in rok. Alles is beter dan de consideratie jegens den leugen; en het waardige, ernstige en objectieve standpunt van den heer Zwaardemaker kan men zonder meer herleiden tot angst voor de overmacht, gecamoufleerd als oplossing van het Joodsche vraagstuk. Dat de heer Zwaardemaker bang is voor den Oostelijken buurman kan men zich zeer goed voorstellen, maar dat hij die angst afreageert in een even simplistisch als hypocriet betoog tegen de Joden, staat hem minder fraai. Vooral de aandoenlijke passage over de Joden in Duitschland die protestacties aan den lijve moeten voelen, is een staaltje van ‘gevoel’ waaraan men niet zonder weerzin voorbijgaat. Hoe echt dit medelijden van den gerokten
antisemiet met de Joden is, kan men wel afleiden uit de bedoelingen, die hij hun rasgenooten in de emigratie toeschrijft:
‘Zoo lang dit vraagstuk (het Joodsche vraagstuk) niet afdoende is opgelost, zal het als een dreigende oorlogswolk over Europa blijven hangen. Laat men thans enkele tienduizenden Joden over West-Europa uitzwermen, en last men de overigen, waar zij zijn, dan keert die rust nooit terug. Immers aan gene zijde van onze Oostgrenzen gaat de strijd der autochtone bevolkingen tegen de Joden voort, zelfs als die strijd zich niet naar het Westen voortplant. De emigranten blijven ten bate hunner verdrukte volksgenooten onrust stoken tegen de verdrukkers. En dat alles natuurlijk crescendo’. Met andere woorden: in Europa zal alles pais en vree zijn, als er maar geen onruststokende geëmigreerde Joden waren. Niet zij, die door hun geweldpolitiek het Joodsche vraagstuk forceerden en die de progroms organiseerden, zijn schuldig, maar: de Joden. De heer Zwaardemaker is hier aangeland op het peil der antisemitische propaganda, waarvoor de rok zelfs overbodig is......
Dat ik er weinig prijs op stel, den lezer te vermoeien met de oplossingen van het Joodsche vraagstuk, waarvan de heer Zwaardemaker zwanger gaat, zal wel niemand verbazen. Men zal het zeer ingewikkelde Joodsche vraagstuk immers nooit oplossen, wanneer men uitgaat van door rancune en haat verwekte schijntheorie, zoo min als men het oplossen kan door een overhaaste assimilatie en idealiseering van de Joden als groep. Van veel meer belang dan de oplossing van den heer Zwaardemaker is voor ons zijn antisemitisme-in-rok aangezien het zich slechts door das en boord onderscheidt van het populaire, antisemitisme; en dat de redactie van een tijdschrift als ‘De Gids’, waarschijnlijk bekoord door den rok, dergelijke waar opneemt, zij het dan ook met excuses, is een van de teekenen des tijds.