een speculeerenden dollar-Calvijn, een Calvijn aan boord van een pantserkruiser.
Dit gezicht haat ik, omdat niemand aan zijn daemonie ontkomt. Ik haat het, omdat het, positief en zelfverzekerd, vrij van twijfel en cultuurangsten, ons allen geboeid, gebannen houdt: dit bleeke, ziellooze, gesloten masker aan de overzijde van den Oceaan, dat het duizendvoudig gereproduceerde masker van een dooden Beethoven tot armzalige romantiek heeft doen vergaan...
Negatief. Omdat het de negatieve vervulling van Coolidge is, haat ik het vrijzinnig protestantisme in Nederland.
Amerika maakt ons zakelijk en stelt ons voor de uiterst zichtbare, scherpe kristallen van zijn sky-scraper-steden, voor het monotoon, maar zeer hoorbaar lawaai van zijn saxophonen, voor zijn tastbare en voelbare manier van zakendoen. Amerika maakt iederen dag nieuwe Amerikanen, nieuwe oceaanvliegers, nieuwe technici en nieuwe behavioristen. Amerika bombardeert ons met een hagel van harde levens- en denkvormen.
Maar het leger van vrijzinnige predikanten, dat dit land overdekt, schijnt van niets te weten. Als zij van iets weten, knoopen zij het toch onmiddellijk vast aan een text uit Jesaja. Nog steeds predi-