tionisme, naar het hiernamaals, naar den wereldvrede. In ieder geval zal hun hoogste interesse met de oplossing van dit probleem gemoeid zijn.
Het schijnt mij echter toe, dat een ander menschentype, dat ik het meditatieve zou willen noemen, de vraag: ‘waarheen gaan wij?’ niet op den man af zal kunnen beantwoorden. Want zelfs als hij aan de evolutiegedachte wil vasthouden, zal de meditatief aangelegde mensch zich niet met het ‘waarheen’, maar met den samenhang der gebeurtenissen bezighouden; het ‘doel’ kan hem alleen een hulpmiddel zijn ter onderscheiding van het verband en nooit ‘Selbstzweck’, zooals voor het eerste type, het ‘productieve’. Het is dus geen onverschilligheid tegenover de maatschappelijke stroomingen, die hem aanleiding geeft het ‘waarheen’, als levensvraag, af te wijzen; het is de diepgewortelde overtuiging, dat geen doelvermoedens ons bevrijden van de plicht, alleen in zelfverwerkelijking het levensdoel te vinden. Achter Parijs, achter de Loire, achter Bordeaux, achter de Pyreneeën ligt nog een verkeerde oneindigheid van verdedigingslinies; en in dezen, strategischen, zin reizen wij om den aardbol heen zonder iets wijzer te worden, steeds vechtend tegen vijanden zonder ooit te begrijpen, waarom zij vijanden zijn, steeds