'Taaldaden. Over intertekstualiteit in "Van den vos Reynaerde""
(1998)–André Bouwman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||
Taaldaden
| |||||||||||||||||||||||||
InleidingSinds de jaren tachtig is intertekstualiteit in de literatuurwetenschap een gangbaar begrip. Men geeft ermee aan dat een tekst principieel wordt opgevat als een knooppunt in een netwerk van andere teksten, niet als een autonome kunstuiting.Ga naar voetnoot1 De betekenis van een tekst is zo bezien niet alleen een resultante van verbindingen die de tekstonderdelen met elkaar aangaan (parallellie, spiegeling, contrastwerking en dergelijke) of van verwijzingen naar de sociaal-maatschappelijke werkelijkheid maar ook van relaties die ontwaard kunnen worden met een of meer andere teksten. Doordat de middeleeuwse literatuur in hoge mate traditioneel is - de originaliteit van een tekst bestaat voor een belangrijk deel uit de nieuwe positionering ten opzichte van bekende teksten uit hetzelfde genre - is een intertekstuele benadering juist daar geëigend en ook vruchtbaar gebleken. Op het terrein van de medio-neerlandistiek heeft met name J.D. Janssens de afgelopen jaren in diverse artikelen de relaties tussen Middelnederlandse ridderromans onderzocht. Een gedeelte van zijn in 1988 verschenen monografie Dichter en publiek in creatief samenspel is bovendien aan deze kwestie gewijd.Ga naar voetnoot2 Van nog recentere datum is Besamusca' s Walewein, Moriaen en de Ridder metter mouwen: Intertekstualiteit in drie Middelnederlandse Arturromans (1993). Het eerste hoofdstuk van deze inspirerende studie bevat onder meer een werkdefinitie voor het begrip intertekstualiteit en enkele onderscheidingen, waarbij ik even stil sta omdat ik ze bruikbaar acht voor het vervolg van deze bijdrage. Besamusca kiest voor een beperkte opvatting van intertekstualiteit: het begrip heeft uitsluitend betrekking op met opzet aangebrachte relaties. Vandaar zijn instemmend citeren van de omschrijving van Broich en Pfister; er is sprake van intertekstualiteit ‘wenn ein Autor bei der Abfassung seines Textes nicht nur der Verwendung anderer Texte bewußt ist, sondern auch vom Rezipienten erwartet, daß er diese Beziehung zwischen seinem Text und anderen Texten als vom Autor intendiert und als wichtig für das Verständnis seines Textes erkennt’.Ga naar voetnoot3 Daarmee plaatst de onderzoeker zich op een publieksstandpunt. Dat standpunt komt weliswaar grotendeels overeen met het auteursstandpunt (tekstgenetisch standpunt) maar het is daarmee niet identiek; de kennis van de auteur en van diens publiek vallen immers niet zonder meer samen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||
Ontleningen uit bronteksten bijvoorbeeld worden strikt genomen alleen intertekstueel genoemd voor zover zij voor het publiek een functie hebben in relatie met die teksten. Voor de praktijk impliceert dit mijns inziens dat de onderzoeker het effect (en niet zozeer het ontstaan) van dergelijke verbindingen in hypotheses dient te vangen. Verder hanteert Besamusca een nuttig onderscheid tussen specifieke en generische intertekstualiteit. In het eerste geval is in een werk een relatie gelegd met verzen, motieven, thema's, personages en structuren uit een specifieke andere tekst, in het tweede geval met de conventies van een genre.Ga naar voetnoot4 Ofschoon de grens tussen beide vormen van intertekstualiteit niet altijd scherp is te trekken, biedt volgens Besamusca het bijzondere karakter van een bepaalde toespeling voldoende houvast: ‘Vrijwel altijd markeren dichters specifiek-intertekstuele verbindingen, bijvoorbeeld in de vorm van een reeks opvallende parallellen’.Ga naar voetnoot5 In het volgende wil ik de Middelnederlandse dierenroman Van den vos Reynaerde intertekstueel onderzoeken. Nu reeds zij opgemerkt dat dit onderzoek verkennend is; slechts een deel van de intertekstuele verbindingen kan nader bekeken worden. Uiteraard is de Reinaert reeds herhaaldelijk bestudeerd in relatie met andere Middelnederlandse en Oudfranse werken.Ga naar voetnoot6 Tot nu toe heeft het comparatistisch onderzoek zich echter vooral gericht op de tekstgenese; het heeft in elk geval geen scherp onderscheid gemaakt tussen auteursstandpunt en publieksstandpunt. | |||||||||||||||||||||||||
Verbindingen met de ridderepiekBesamusca beperkt zijn onderzoek van de intertekstualiteit in de Walewein, de Moriaen en de Ridder metter mouwen tot het genre van de Arturroman. De intertekstualiteit in de Reinaert overschrijdt echter principieel de grenzen tussen de epische (sub)genres. Het publiek heeft een belangrijk deel van de volkstalige dierenepiek niet alleen gesitueerd en geïnterpreteerd binnen het netwerk van andere dierenverhalen, maar van meet af aan mede begrepen tegen de achtergrond van de ridderromans. Dat geldt al voor de oudste van de Oudfranse branches (episodische verhalen) die als onderdeel van de Roman de Renart zijn overgeleverd. Branche II-Va (Premières Avontures - L'Escondit) heeft wat dat betreft een programmatische proloog: Seigneurs, oï avez maint conte,
Que maint conterre vous raconte
Conment Paris ravi Elaine,
Le mal qu'il en ot et la paine,
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||
De Tristan que la Chievre fist,
Qui assez bellement en dist
[...]
Mais onques n'oïstes la guerre,
Qui tant fu dure de grant fin,
Entre Renart et Ysengrin,
Qui moult dura et moult fu dure.
Des deus barons ce est la pure
Que ainc ne s'entramerent jour.
(vs. 1-6 en 10-15)Ga naar voetnoot7
[=Heren, vele verhalen heeft u gehoord, want menig verteller verhaalt u hoe Paris Helena roofde, het ongeluk en het leed dat hij daarmee over zich afriep; van Tristan, vervaardigd door La Chievre, die er zeer mooi over vertelde [...] Maar nog nooit heeft u gehoord van de verschrikkelijke vete tussen Renart en Ysengrin, die lang duurde en bitter was. Het is de zuivere waarheid dat de beide baronnen elkaar nooit konden verdragen.]Ga naar voetnoot8 Deze branche II-Va verhaalt het begin van het conflict tussen vos en wolf. Na een aantal mislukte avonturen betreedt Renart bij toeval het hol van de wolvin Hersent, onlangs bevallen van een aantal welpen. Vertoornd over Renarts bewering dat haar echtgenoot Ysengrin rondbazuint dat zij hem bedriegt met de vos, voegt Hersent de daad bij dit woord en pleegt overspel. Ysengrin verneemt de toedracht van de welpen, die door de vos zijn bepist en uitgemaakt voor hoerenzonen. De wolf is razend op zijn vrouw, die beseft dat Renart haar misleid heeft. Als ze jacht maken op de vos, snelt Hersent in haar ijver vooruit, loopt zich vast in een toegang van de vossenburcht en wordt vervolgens door Renart verkracht, iets waarvan haar wat later arriverende echtgenoot vanuit de verte getuige is. Ysengrin klaagt bij het hof van koning Noble de vos aan wegens verkrachting (het eerdere overspel daarbij verzwijgend). Tot een veroordeling van de vos komt het echter niet; wel wordt bepaald dat Renart een onschuldseed moet zweren op het gebeente van een heilige. Ysengrin besluit het recht in eigen hand te nemen en legt een hinderlaag. Op de vastgestelde dag moet Renart zweren op de tanden van de zich dood houdende kettinghond Roonel. Zodra deze zich heeft vastgebeten zal een groep honden zich op de vos werpen. De vos bemerkt evenwel het bedrog en weet net op tijd te ontkomen. Het publiek wordt uitgenodigd deze rauwe ‘liefdes’geschiedenis tussen vos en wolvin te bezien in relatie met de beproevingen van hoofse minnaars uit romans als de in de proloog genoemde Roman de Troie en de Tristan. Deze intertekstuele verbinding wordt versterkt doordat het conflict tussen vos en wolf wordt voorgesteld als een guerre | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||
tussen twee barons (br. Va 10, 14), een vete die bovendien voor de koning wordt gebracht.Ga naar voetnoot9 Tijdens de gerechtelijke discussies aan het hof van koning Noble worden de grenzen tussen hoofse liefde, overspel en verkrachting alsmaar vager, zodat er een ‘Komik der Gegenbildlichkeit’ ontstaat: een komische tegenstelling tussen de schijn van heroïsche of hoofse idealiteit enerzijds en de werkelijkheid van de dierlijke natuur anderzijds.Ga naar voetnoot10 Ook de Middelnederlandse Reinaert bevat allerlei intertekstuele verbindingen met het genre van de ridderroman. Daarbij staat het concept van de hofgemeenschap centraal, niet zozeer dat van de hoofse liefde. Willem vangt - na de proloog - zijn verhaal aldus aan:Ga naar voetnoot11 Het was in eenen tsinxendaghe
Dat beede bosch ende haghe
Met groenen loveren waren bevaen.
Nobel die coninc hadde ghedaen
Sijn hof crayeren over al
Dat hi waende, hadde hijs gheval,
Houden ten wel groeten love.
Doe quamen tes sconinx hove
Alle die diere, groet ende cleene
sonder vos Reynaert alleene.
Hi hadde te hove so vele mesdaen
Dat hire niet dorste gaen.
(vs. 41-52)
Met Pinksteren houdt de koning der dieren hofdag. Iedereen verschijnt, behalve de vos, wiens misdaden de hoofse ordo verstoren. Met een dergelijke opening wordt het publiek uitgenodigd de Reinaert in verband te brengen met de contemporaine ridderromans rond koning Artur en vooral koning Karel. Zo vormt in de Oudfranse en Middelnederlandse Karelepiek uit de periode 1170-1260 de conflictueuze verhouding tussen koning en vazal een belangrijk thema. De feodale orde wordt gedragen door krachtige en trouwe leenmannen als Guillaume d'Orange. In een aanzienlijk aantal teksten wordt de hofgemeenschap evenwel bedreigd door interne spanningen, doordat een trouwe vazal onrechtvaardig behandeld wordt door zijn leenheer. Aanvankelijk wordt de koning nog misleid of omgekocht door verraders, maar in latere teksten (als de Renaut de Montauban/Renout van Montalbaen) drijft hij door eigen slechtheid de trouwe vazal tot rebellie en gedwongen ballingschap. Pas aan het eind verzoenen koning en vazal zich, gaan de verraders ten onder en wordt met Gods hulp de feodale orde hersteld. Elders heb ik erop gewezen dat de oppositie tussen Reinaert en zijn | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||
leenheer Nobel de structuur van het Middelnederlandse gedicht domineert, veel sterker dan in branche I (Le Jugement), de Oudfranse brontekst. Deze oppositie vindt zijn eind- en hoogtepunt in Reinaerts triomf over de koning en zijn vrijwillige ballingschap.Ga naar voetnoot12 Vermoedelijk worden hier epische schema's omgekeerd. De vos is een opstandige vazal, maar dan een van het slechte soort, een verrader die door valse beschuldigingen en omkoping de koning ertoe verleidt twee trouwe vazallen - Bruun de beer en Ysengrijn de wolf - gevangen te zetten en te mishandelen. De verrader delft hier niet - zoals gewoonlijk - het onderspit maar triomfeert. Koning Nobel denkt zijn wandaden jegens beer en wolf te kunnen compenseren met nieuw onrecht, namelijk door hun toe te staan om jacht te maken op Reinaert, Belijn de ram en hun verwanten, van nu toten domsdaghe (vs. 3443). Hierdoor vervalt echter de paradijselijke dierenwereld tot een wildernis met roof- en prooidieren. De intertekstualiteit in de Reinaert lijkt ook betrekking te hebben op het hoofse waardencomplex uit de Arturroman, zoals bijvoorbeeld J.D. Janssens onlangs nog uiteenzette. Het respect waarmee ridders van koning Artur niet alleen elkaar bejegenen maar ook de overige leden van de hofgemeenschap en zelfs hun vijanden (hetzij van meet af aan, hetzij gaandeweg), ontbreekt zowel bij de vos als bij diens opponenten ten enen male. Hun gedrag wordt bepaald door het tegendeel van hoofsheid: asociaal individualisme, gericht op het najagen van eigen begeerten.Ga naar voetnoot13 Wat is de functie van de generische intertekstualiteit in de Reinaert? De auteur lijkt met behulp van dergelijke verbindingen het publiek te sturen bij diens interpretatie van de strekking van het verhaal. De hoofse idealiteit uit de ridderromans blijkt bij de dieren in de Reinaert niet te werken. Zowel bij de vos als bij zijn slachtoffers is er een discrepantie tussen hoofse pretenties, verwoord in scone tale (vs. 1075), en het eigenlijke, ‘beestachtige’ gedrag. Ook hier is mijns inziens sprake van ‘Komik der Gegenbildlichkeit’, waarbij we in het spoor van G.H. Arendt wel moeten bedenken dat bijvoorbeeld Bruun niet belachelijk is omdat een beer zich voordoet als ridder (‘Bruun ist Ritter und darf und muß daher höfisch sprechen und handeln’), maar omdat hij duidelijk niet voldoet aan de norm die hij zelf stelt: Mate es tallen spele goet (vs. 672).Ga naar voetnoot14 Het is overigens de vraag of daarmee de hoofse idealiteit als zodanig wordt gehekeld en verworpen; de Reinaert is geen lofzang op het kwaad. Veeleer laat Willem in zijn gedicht het kwaad triomferen opdat zijn publiek het kan herkennen en vermijden. Zie ik het goed, dan zijn intertekstuele verbindingen met specifieke ridderromans in de Reinaert niet aanwezig, ook niet met de Karel ende Elegast of met Morant und Galie.Ga naar voetnoot15 Nochtans bevat de Reinaert wel degelijk specifiek-intertekstuele verbindingen, maar die verwijzen naar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||
dierenverhalen. Hierop wil ik me in deze bijdrage verder concentreren. | |||||||||||||||||||||||||
Verbindingen met andere dierenverhalenOver veel zaken in de Reinaert-studie - van woordspelingen in bepaalde verzen tot de strekking van het gedicht toe - bestaan sterk uiteenlopende meningen. Wat echter niet betwijfeld wordt, is het zogenaamde voortzettingskarakter van de Reinaert. In de woorden van Lulofs: We zullen in de tekst van de Reynaert telkens verwijzingen tegenkomen naar andere Reynaert-avonturen die in het Middelnederlands niet of nauwelijks zijn bewaard, maar die toen gekend moeten zijn en die toen mondeling of schriftelijk waren overgeleverd. Ook de wijze waarop koning Nobel en Ysengrijn in het verhaal worden geïntroduceerd [vgl. hieronder, AB] toont aan dat ze reeds bekend waren. Dat maakt het aannemelijk dat het publiek vertrouwd was met Reynaert-verhalen toen de Reynaert geschreven werd.Ga naar voetnoot16 Wat zijn dat voor verhalen en hoe diende het Reinaert-publiek verwijzingen naar dergelijke verhalen te interpreteren? | |||||||||||||||||||||||||
Generische intertekstualiteitTot de generische intertekstualiteit zou men kunnen rekenen het feit dat bij de introductie van drie belangrijke personages niet wordt meegedeeld tot welke diersoort ze behoren. In de proloog betreurt de auteur het dat die avonture van Reynaerde (vs. 4) in het Diets nog niet gemaakt waren. Pas enkele tientallen verzen verder wordt meegedeeld dat alle dieren naar de hofdag van koning Nobel komen, Sonder vos Reynaert alleene (vs. 50). Tussen de opkomst van Nobel die coninc (vs. 44) en de eerste vermelding van zijn leeuwenstatus liggen meer dan 1800 verzen: ‘Hoert’, sprac Reynaert, ‘coninc Lyoen’ (vs. 1833). Ook bij de introductie van Ysengrijn (in vs. 62) blijft diens soortnaam onvermeld; die hoort het publiek pas veel later, als Reinaert aan neef Grimbeert onder meer zijn wandaden jegens Ysengrijn opbiecht en dan vertelt dat door zijn toedoen de dorpers bemerkten dat daer ware / In spapen spijker een wulf ghevaen (vs. 1574-1575). De auteur oordeelde het niet nodig om bij de introductie van deze personages de soortnamen te vermelden, waarschijnlijk - zo mogen we toch veronderstellen - omdat ze middels verhalen bij het publiek bekend waren. Interessant is | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||
mijns inziens vooral de veronderstelde bekendheid met de naam Nobel. Die naam is namelijk pas in de Oudfranse literaire traditie van de Roman de Renart aan koning leeuw verbonden, te beginnen circa 1175 in branche Va (L'Escondit) en vervolgens in hofdagteksten als branche I, X (Renart Médecin) en VI (Le Duel).Ga naar voetnoot17 Op dit gegeven kom ik later nog terug. | |||||||||||||||||||||||||
Specifieke intertekstualiteitIn de Reinaert worden verbindingen gelegd met andere dierenverhalen. Dat gebeurt in navolging van de Oudfranse brontekst, branche I, maar ook onafhankelijk ervan. Ik illustreer dat met een voorbeeld. In de Reinaert klaagt de wolf over de verkrachting van zijn vrouw en het bepissen van zijn kinderen door de vos, die zich bovendien heeft onttrokken aan het zweren van een zuiveringseed (vs. 72-87). Willem steunt voor deze verzen op zijn Oudfranse bron, waar in de corresponderende passage (vs. 27-43) Ysengrin aan het hof van koning Noble dezelfde klacht naar voren brengt. In Le Jugement worden daarmee gebeurtenissen opgehaald uit branche II-Va. Toch is het zeer waarschijnlijk dat Willem niet alleen de verwijzing uit zijn brontekst kende, maar ook branche II-Va zelf. Ten eerste zinspeelt Willem ook zelfstandig op de overspelscène uit branche II-Va. Als Ysengrijn het hof wil verlaten om voor de veroordeelde vos de galg klaar te maken, instrueert hij Hersent om Reinaert toch vooral stevig vast te houden, waarop deze spottend opmerkt: Heere Ysingrijn, half ghenade:
Al ware u lief mijn grote scade
Ende al brincdi mi in vernoye,
Ic weet wel, soude mijn moye
Te rechte ghedincken ouder daet
Sone dade mi nemmermeer quaet.
(vs. 1987-1992)
Deze verzen vormen een toevoeging ten opzichte van branche I. Reinaerts opmerking dat de wolvin hem wel goedgezind moet zijn als zij zich herinnert wat er vroeger gebeurd is, kan alleen maar op hun overspel slaan. Ten tweede is het aantoonbaar dat Willem bij zijn bewerking en omwerking van branche I op creatieve wijze gebruikmaakte van verhaalgegevens uit een reeks andere Oudfranse Renart-branches. Dit doet (mede) veronderstellen dat hij heeft beschikt over een verzamelhandschrift van de Roman de Renart,Ga naar voetnoot18 dat afgaande op de overlevering ongetwijfeld de kernbranches (II-Va) bevatte. Dat Willem allerlei dierenverhalen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||
kende, staat dus vast. Aangezien de auteur van de Reinaert altijd expliciet (zij het beknopt) verwijst naar de dierenverhalen, is het redelijk te veronderstellen dat ook zijn publiek deze verhalen kende.Ga naar voetnoot19 In één geval kunnen we dat beargumenteren. Rond 1275 werd in Brugge de Reynardus vulpes geschreven.Ga naar voetnoot20 De auteur van dit Latijnse werk, een clericus die zich Balduinus Iuvenis noemt; maakt in zijn proloog duidelijk dat hij zich op de Reinaert baseert: Fabula Reynardi, sicut reor agnita multis / teutonice scripta, metrificata, sonet (vs. 1-2) [=De geschiedenis van Reinaert, naar ik meen velen in de Dietse tekst bekend, klinke nu in Latijnse verzen].Ga naar voetnoot21 Tot op zekere hoogte kunnen wij de auteur van de Reynardus vulpes beschouwen als een representant van het Reinaert-publiek rond 1275. Tijdens zijn lectuur van de Vlaamse dierenroman kwam Balduinus in de passage van de vossenbiecht de volgende verzen tegen. Reinaert heeft Ysengrijn de wolf menigmaal bedrogen: Sint dedic hem meeren scamp
Upt ijs, daer icken leerde visschen,
Daer hi niet ne conste ontwisschen.
Hi ontfincker meneghen slach.
(vs. 1504-1507)
De vos verwijst hier naar een verhaal dat los van de Reinaert heeft bestaan. De oudste versies van ‘de visvangst op het ijs’ zijn overgeleverd in de Latijnse Ysengrimus (ca. 1150) en in branche III (Les Poissons, ca. 1178) van de Roman de Renart. Dat de verwijzing in de Reinaert bij Balduinus heeft ‘gewerkt’, bewijst de corresponderende passage in de Reynardus vulpes: Post supra glaciem pisces huic querere suasi,
imposita cauda sic residebat aquis.
Frigus erat magnumque gelu quod congelat undam,
et dixi: ‘Caveas ne moveare sedens!’
Commovet ille tamen caudam leviter, michi dicit:
‘Care nepos, multus, sencio, piscis adest’.
‘Desine’, tunc inquam, ‘moveas non amplius illam
dum veniunt pisces’. Hic sedet, heret aquis.
Novi, lux oritur, curro, pertranseo villam,
excito iam populos tunc moveoque canes;
diffugio, veniunt populusque canes quoque, caudam
nititur extrahere, non valet, heret aquis.
Cernitur, invadunt omnes, trahitur, baculatur:
ictibus et canibus sic obiisse putant.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||
Unus et exemit gladium, ferit, amputat illi
caudam, vix lesus aufugit ille miser.
(vs. 663-678)
[=Daarna praatte ik hem aan om op het ijs vissen te gaan vangen; nadat hij zijn staart in het water had gestoken, bleef hij zo zitten. Het was koud en er heerste hevige vorst, die het water deed bevriezen, en ik zei: ‘Pas op dat ge niet beweegt terwijl ge zit!’ Toch beweegt hij zachtjes zijn staart, en zegt tegen mij: ‘Waarde neef, er is hier veel vis, ik merk het.’ ‘Houd op,’ zei ik toen, ‘beweeg die (staart) niet meer terwijl de vissen aan komen zetten.’ Hij zit daar maar en blijft in het water vastzitten. Ik merk het, de dag breekt aan, ik hol weg, loop door het dorp, vuur dan de mensen aan en hits de honden op; ik ga er vandoor, maar ook de mensen en de honden komen, hij probeert zijn staart uit het water te trekken, slaagt daar niet in, blijft in het water vastzitten. Hij wordt opgemerkt, allen gaan hem te lijf, er wordt aan hem gerukt, hij wordt met knuppels geslagen: ze menen dat hij er zo door de houwen en de honden geweest is. Eén heeft er ook zijn zwaard getrokken, hij slaat, hakt hem zijn staart af en gewond ontkomt die stakker ternauwernood.] Balduinus heeft vs. 1504-1507 van de Reinaert sterk uitgebreid, wat al herhaaldelijk is opgemerkt.Ga naar voetnoot22 Het moge echter duidelijk zijn dat de auteur van de Reynardus vulpes de details van de amplificatio niet uit zijn duim heeft gezogen; daarvoor zijn te veel gegevens die in de Reinaert ontbreken, terug te vinden in de versies uit de Ysengrimus en uit branche III.Ga naar voetnoot23 Aangezien Balduinus op basis van de vier Vlaamse verzen niet kon weten waarméé Ysengrijn aan het visschen was en waaróm de wolf niet kon ontwisschen [=ontsnappen], moet Balduinus zelf kennis hebben gehad van een versie van ‘de visvangst op het ijs’, waaruit hij kon putten voor zijn amplificatie. Dit receptie-gegeven uit het Brugge van circa 1275 vormt mijns inziens een belangrijke steun voor de veronderstelling dat het geïntendeerde Reinaert-publiek kennis had van een versie van ‘de visvangst op het ijs’ - en van andere dierenverhalen waarnaar verwezen wordt. | |||||||||||||||||||||||||
OverzichtHoe krijgen we een beeld van de specifiek-intertekstuele verbindingen met dierenverhalen? Verhaalgebeurtenissen terzijde van de hoofdhandeling in de Reinaert zullen daartoe interpreterend verbonden moeten worden met verhalen die qua tijd en plaats van ontstaan door het publiek beschouwd kunnen zijn als ‘episch antecedent’. Eerst wil ik echter | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||
enkele opmerkingen maken over de restgroep: de nevenepisoden zonder episch antecedent buiten de Reinaert. Het gaat om de volgende verhaalgebeurtenissen:Ga naar voetnoot24
In de meeste gevallen gaat het, naar ik meen, niet om verwijzingen naar (of bekortende beschrijvingen van) verhalen die in de dertiende eeuw wel in schriftelijke of mondelinge vorm bestaan zouden hebben maar die ons niet zijn overgeleverd. Willem heeft ze uit zijn eigen pen laten vloeien, overigens onder gebruikmaking van allerlei details en situaties uit andere (dieren)verhalen. Wat dat betreft moeten we ons niet vergissen in de wijze waarop middeleeuwse auteurs dierenverhalen schreven. Jill Mann heeft betoogd dat de dichters van de Ysengrimus en de Renart-branches een beperkt aantal motieven steeds weer opnieuw variëren; het is niet nodig om elke variant te herleiden tot een niet overgeleverde versie uit het orale circuit. Karakteristiek voor de schriftelijke traditie is ‘the transference of anecdotes from one animal to another, the adaptation and reduplication of narrative material, and the absorption of material from non-Aesopic sources’.Ga naar voetnoot25 De Reinaert-dichter gaat precies zo te werk: hij neemt motieven en plotelementen uit Le Juge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||
ment maar ook uit andere branches van de Roman de Renart (en andere teksten), herformuleert ze, breidt ze uit, zet ze op een nieuwe plaats, geeft ze een andere functie. Als voorbeeld kan de dubbele worstdiefstal dienen.Ga naar voetnoot26 De klacht van Cortoys en Tibeerts reactie daarop vormen een toevoeging ten opzichte van Le Jugement, de voorbeeldtekst (waar alleen de wolf klaagt). Waarschijnlijk verwijst Willem hier niet naar een verloren gegaan dierenverhaal maar heeft hij details uit enkele Renart-branches omgesmeed tot een nieuwe variant. In branche XV (L'Andouille - Les Deux Prêtres) bijvoorbeeld maakt Tibert op slinkse wijze Renart een worst afhandig. De basissituatie is vergelijkbaar maar wordt verdubbeld en ingevuld met verschillende personages. Willem heeft Tibeerts worstdiefstal mogelijk opgesierd met trekjes uit diens bekende muizenavontuur,Ga naar voetnoot27 waardoor ook de erotische connotatie ontstaat. Meer dan deze paar gegevens zijn eigenlijk niet nodig voor twee avontuuraanduidingen waarin de kern (de list) ontbreekt. Overigens bestaat de ontlening aan branche XV en Tibeerts muizenavontuur uit branche I mijns inziens alleen op het niveau van de tekstgenese; het lijkt te ver gezocht om te veronderstellen dat het publiek zo'n intertekstuele verbinding zou kunnen ontwaren. Richten we ons nu op de mogelijke verwijzingen naar (en variaties op) dierenverhalen die door het Reinaert-publiek gekend kunnen zijn. Daarbij negeer ik vooralsnog de vraag of het de overgeleverde versie van dergelijke dierenverhalen is die door het publiek gekend is; ik beschouw die in eerste instantie enkel als representant van het verhaal dat door het publiek als episch antecedent werd beschouwd. De volgende verhaalgebeurtenissen terzijde van de hoofdhandeling in de Reinaert zijn ook zelfstandig in een min of meer contemporaine versies overgeleverd:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
FunctieHet is feitelijk onmogelijk om een specifiek-intertekstuele verbinding aan te wijzen zonder de functie ervan te bespreken. Het antwoord op de vraag hoe de luisteraar of lezer een toespeling interpreteert, vormt immers een argument voor (of tegen) de veronderstelde verbinding. In het bestek van deze bijdrage kan ik slechts enkele gevallen behandelen. Nadat aan het hof van koning Nobel achtereenvolgens Ysengrijn de wolf, het hondje Cortoys en Pancer de bever hebben geklaagd over de vos, springt Grimbeert de das naar voren om zijn afwezige oom te verdedigen. Dat doet hij met verve. Zijn tactiek is daarbij drieledig: eerst maakt hij Ysengrijn, Reinaerts belangrijkste tegenstander, zwart door te wijzen op diens wandaden jegens de vos; vervolgens ontzenuwt hij de drie klachten en tenslotte schetst hij een rooskleurig beeld van Reinaert, die tegenwoordig als kluizenaar leeft, vastend voor zijn zonden. In het eerste gedeelte van zijn rede wordt Grimbeert onderbroken door Ysengrijn, die geïrriteerd door de tegenbeschuldiging aan de das vraagt of hij dus lieghen apeert (vs. 204) van zijn oom heeft geleerd. Grimbeert reageert met de volgende woorden: In hebbe daer an niet gheloghen:
Ghi hebt minen oem bedroghen
Harde dicke in menegher wijsen.
Ghi mesleettene van den pladijsen
Die hi u warp van der kerren,
Doe ghi hem volghet van verren
Ende ghi die vette pladijse up laset,
Daer ghi u ane veraset.
Ghine gaeft hem no goet no quaet
Sonder eenen pladijsengraet
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||
Dat ghi hem te jeghen brocht,
Dor dat ghine niet en mocht.
(vs. 205-216)
‘De vos en de viskar’ is buiten Willems dierenroman in twee Renartbranches overgeleverd, die van circa 1178 dateren. De oudste versie vormt een onderdeel van branche III. Renart houdt zich dood bij het zien van een naderende viskar. De voerlui gooien hem achterop de kar, om later het kadaver van zijn pels te kunnen ontdoen en die te verkopen. Terwijl de kar voorthobbelt, doet Renart zich tegoed aan de vissen. Tenslotte springt de vos omhangen met enige palingkransen van de kar af en bespot de voerlui. De jongere versie komt voor in branche XIV (La Queue - Primaut), waar Renart zijn successen met de viskar vertelt aan de wolf Primaut (een broer van Ysengrin). Primaut gaat ook voor dood op de weg liggen als een viskar nadert, maar de voerlui zijn ditmaal beter op hun hoede en geven de wolf een ongenadig pak slaag.Ga naar voetnoot30 Het relaas van Grimbeert stemt niet overeen met de twee Oudfranse versies. Niet omdat er wordt verwezen naar een verhaal dat verloren is gegaan. Deze viskarversie komt uit de koker van Willem, die varieert op de bekende versies, alsmede op het verhaal van de gestolen ham, dat Grimbeert vervolgens als staaltje van bedriegerij van Ysengrijns kant naar voren zal brengen (vs. 217-229). Zoals de vos zich uitslooft om Ysengrijn de ham in handen te spelen en dan beloond wordt met het touwtje van de ham, zo gooit Reinaert vanuit de kar vissen naar de wolf, die alleen een pladijsengraet (vs. 214) overlaat. In dit geval is er volgens mij niet alleen sprake van récriture op auteursniveau maar ook van specifieke intertekstualiteit. De Middelnederlandse dichter laat Grimbeert de bekende versies van ‘de vos en de viskar’ verdraaien om zijn oom te ontlasten. Dát is de functie van de verbinding. Het publiek dat de gangbare versies kent, doorziet het procédé en stelt vast dat Grimbeert liegt. Dit procédé van renarratio is inherent aan de verhaalstructuur van de Reinaert.Ga naar voetnoot31 Ook verhaalgebeurtenissen bínnen het kader van deze tekst worden door personages herverteld; het verband is dan niet intertekstueel maar co-tekstueel.Ga naar voetnoot32 De functie voor het publiek is dezelfde: het personage geeft een gekleurde versie van de gebeurtenissen, herschrijft als het ware de geschiedenis volgens eigen verlangen en belangen en karakteriseert daarmee zichzelf. Doordat het episch antecedent (elders in de tekst) wordt meegeleverd, is het publiek in staat de kloof te peilen tussen schijn en werkelijkheid, tussen woorden en daden, welke tegenstelling het voornaamste thema van de Reinaert vormt.Ga naar voetnoot33 Als Reinaert na de vossenbiecht bij een nonnenklooster een haan bespringt, wordt hij ernstig vermaand door Grimbeert. Als ze dan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||
het klooster achter zich laten, kijkt de vos nog steeds verlangend om. Geërgerd laakt Grimbeert dit onbeschaamde gedrag. Maar Reinaert doet alsof zijn biechtvader hem stoort bij zijn gebeden voor de zielenrust van het door hem gedode pluimvee (vs. 1726-1744)! Toen Tibeert door Nobel naar Maupertuus werd gezonden om de vos te dagvaarden, wist Reinaert de kater te interesseren voor muizen en leidde hem 's nachts naar de schuur van een pastoor, waar een strik was gelegd, bedoeld voor de vos. Tibeert raakte in de strik en werd zwaar mishandeld door de ontwaakte pastoriebewoners. Als Reinaert later onder begeleiding van Grimbeert voor de koning verschijnt, verwijt Nobel hem de mishandeling van zijn bodes. In zijn reactie herinterpreteert de vos ook hier de werkelijkheid: Bander zijde, Tybeert die cater,
Dien ic herberghede ende ontfinc,
Of hi ute om stelen ghinc
Tes papen sonder minen raet,
Ende hem die pape dede quaet,
Bi Gode, soudic dat ontghelden,
So mochtic mijn gheluc wel scelden!
(vs. 1826-1832)
Het publiek, dat de ware toedracht kent, doorziet de leugenachtigheid van deze woorden. Ook de boven besproken ‘restgroep’ bevat diverse co-tekstueel gestructureerde hervertellingen. De worstdiefstal en moordaanslag op Cuwaert worden door Grimbeert herverteld als inbeslagname van gestolen goed en tuchtiging van een trage leerling door zijn meester. Grimbeerts evocatie van de vos als vrome kluizenaar, die boete doet voor zijn zonden, wordt retrospectief ontmaskerd als een leugen; uit Cantecleers relaas blijkt namelijk dat Reinaert vermomd als kluizenaar de haan heeft misleid en vele van diens kinderen wist te verslinden. Op dezelfde manier kan het publiek met voorkennis van een aantal dierenverhalen nog meer herinterpretaties en verdraaiingen van personages in de Reinaert evalueren. Dat is volgens mij de finesse in de renarratio van de gebeurtenissen uit branche II-Va door respectievelijk Ysengrijn, Grimbeert en Reinaert. Het Reinaert-publiek dat deze verhaalgebeurtenissen kent, begrijpt dat de klagende wolf het overspel tussen wolvin en vos verzwijgt, daarentegen de verkrachting van Hersent en de mishandeling van de wolfsjongen in één adem noemt, daarmee suggererend dat beide wandaden in het wolfshol plaatsvonden (zodat niet verklaard hoeft te worden dat Hersint in de vossenburcht is verkracht, wat juridisch gezien verdacht is).Ga naar voetnoot34 Het publiek doorziet de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||
gespeelde verbazing van de wolf als deze meedeelt dat Reinaert een onschuldseed zou zweren en vervolgt: Alse die heleghe waren brocht,
Was hi ander sins bedocht
Ende ontfoer ons in sine veste.
(vs. 83-85)
Het was immers niet Reinaerts grillige karakter maar de hinderlaag met Roonel en de andere kettinghonden die de vos deed besluiten om rechtsomkeert te maken. Het met voorkennis uitgeruste publiek begrijpt dat Grimbeert de verkrachting negeert en juist het overspel naar voren haalt, dat geherinterpreteerd wordt als het bewijs van een al meer dan zeven jaar durende hoofse liefde tussen Reinaert en Hersint. Ook Reinaert zinspeelt in de vossenbiecht en aan het hof op het overspel, wat alleen zin heeft voor een publiek dat op de hoogte was van het bekende verhaal erover. Het is niet zonder belang vast te stellen dat de specifieke intertekstualiteit steeds optreedt in de personagetekst van de Reinaert. Voor alle in het overzicht opgenomen passages geldt dat er een dier aan het woord is: Ysengrijn, Grimbeert, Reinaert; niet de verteller/auteur. Dat is een markant verschil met de specifieke intertekstualiteit in ridderromans als de Walewein, welke zich in het algemeen boven de hoofden van de personages en buiten de fictie van het verhaal afspeelt, tussen auteur en publiek. In de Reinaert bevinden verwijzingen naar andere dierenverhalen zich telkens in een taalhandeling van de personages. De renarratio door Reinaert van verhalen als die over de kruinschering, over de visvangst op het ijs, over de wolf bekneld in het gat, geschiedt binnen het kader van een biecht. Daarmee worden het ‘zonden’, die evenwel met behagen en soms in grote uitvoerigheid door de biechteling worden ‘beleden’, wat de hyprocisie van de vos suggereert. Doordat het in de Reinaert de personages zijn die de verwijzingen hanteren, interpreteert het publiek ze op twee niveau's. Ten eerste worden ze, zijnde afkomstig van een personage, binnen de fictie van het verhaal beleefd (verhaalintern). Door de verwijzingen worden de verhaalgebeurtenissen geïncorporeerd in de ‘fabel’ van Reinaert. Op dit niveau is er geen verschil met de nevenepisoden zonder episch antecedent buiten de Reinaert. Net als het overspel en de verkrachting behoren bijvoorbeeld de worstdiefstal en de moordaanslag op Cuwaert tot de vertelde (voor)geschiedenis van de Reinaert. Ten tweede interpreteert het publiek de verwijzingen buiten de fictie van het verhaal, als intertekstuele verbinding afkomstig van de auteur. Dit is het niveau van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||
de reflectie, het niveau waarop het publiek zich de verschuivende perspectieven, de verdraaiingen bewust wordt, en uiteindelijk ook de strekking van het verhaal. | |||||||||||||||||||||||||
BesluitAls we een voorlopige balans opmaken, dan kunnen we stellen dat de specifiek-intertekstuele verbindingen in de Reinaert zich lijken te beperken tot de dierenepiek.Ga naar voetnoot35 De generische intertekstualiteit is vooral gericht op de ridderepiek - met name op het verraderscomplex daarbinnen, wat niet verwonderlijk is gezien de in de Reinaert voortdurend gethematiseerde tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid, tussen leugen en waarheid, tussen woorden en daden. Ook over de functie van de intertekstualiteit zijn enkele hypothesen geformuleerd. Eén vraag is tot nu toe echter onbeantwoord gebleven. In welke taal heeft het Reinaert-publiek de dierenverhalen gekend waarop Willem zinspeelt? Uit het overzicht in de vorige paragraaf blijkt dat de overgeleverde pendanten (daar opgevat als representant van de feitelijke epische antecedenten) in het Latijn en vooral het Oudfrans geschreven zijn, echter niet in het Middelnederlands. De auteur van de Reinaert heeft mogelijk ontleend aan de Ysengrimus en een versie van de Romulus. Uit niets blijkt echter dat zijn publiek deze Latijnse teksten gekend heeft. Daarmee lijken de Oudfranse Renart-branches zich als feitelijk episch antecedent aan te dienen. Tenzij we zouden aannemen dat deze branches in het Middelnederlands vertaald zijn maar sedertdien verloren zijn gegaan. Dit suggereert bijvoorbeeld Lulofs, als hij het heeft over ‘verwijzingen [...] naar andere Reinaert-avonturen die in het Middelnederlands niet of nauwelijks zijn bewaard, maar die toen gekend moeten zijn en die toen mondeling of schriftelijk waren overgeleverd’. Als bezwaar tegen deze veronderstelling kan aangevoerd worden dat zij alleen overeind blijft met inachtneming van een flinke dosis toeval. De toevalligheid dat deze Middelnederlandse Reinaert-verhalen niet zijn overgeleverd lijkt evenwel sterk op de toevalligheid die men ten aanzien van de oorspronkelijke Middelnederlandse Arturromans als de Walewein en de Moriaen niet meer wenst te accepteren, namelijk dat zij letterlijke vertalingen zijn van spoorloos verdwenen Oudfranse originelen. De handschriftelijke overlevering lijkt dus te wijzen in de richting van een Reinaert-publiek dat bekend was met Oudfranse dierenverhalen. Deze veronderstelling kan met enkele andere aanwijzingen verder ondersteund worden. Het gegeven dat het publiek weet dat Nobel die coninc een leeuw is (zie boven), duidt op vertrouwdheid met juist de Oudfranse literaire tra- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||
ditie, niet met een inheems-Vlaamse mondelinge traditie. Voorts betoogt R. Zemel dat vs. 86-87 Heere, dit kennen noch die beste / Die te hove zijn commen - uitgesproken door de klagende wolf - een subtiele toespeling op de passage van de zuiveringseed bevatten: Immers waarom beroept Ysengrijn zich op ‘die beste’ als getuigen van een rechtshandeling? Een dergelijke handeling werd toch aan het hof voltrokken en dan zou de wolf toch wel de koning zelf als getuige hebben genoemd? Deze vragen lijken misschien vergezocht, maar wanneer we bedenken dat indertijd de koning niet aanwezig was bij de mislukte eedsaflegging, zoals die beschreven is in br. Va (i.c. vs. 1043-44), dan moeten we met de mogelijkheid rekening houden dat Ysengrijn hier met opzet ‘die beste’ noemt.Ga naar voetnoot36 In verband met deze toespeling wijst Zemel erop dat het besluit tot het afleggen van een reinigingseed indertijd door die beste, [=de aanzienlijkste baronnen] genomen is, hiertoe opgeroepen door koning Nobel. In L'Escondit lezen we immers: Li lïons a le chef drecié:
‘Alés fait il, vos qui ei estes
Li plus vaillant, les granor bestes!
Si jugiez de ceste clamor.’
(br. Va vs. 498-501)Ga naar voetnoot37
[=De leeuw hief zijn hoofd en sprak: Gaat, gij die hier aanwezig zijt, dapperste en grootste der dieren, en oordeelt over deze klacht] Dergelijke details zijn zo specifiek voor de Oudfranse tekst, dat ik me afvraag of ze in een Middelnederlandse vertaling bewaard zouden zijn gebleven. Een directe toespeling op branche Va zonder de tussenschakel van een vertaling lijkt waarschijnlijker. Tenslotte mag als circumstantial evidence evenmin onvermeld blijven dat in Willems dierenroman het hondje Cortoys claghede den coninc in francsoys (vs. 100), hetgeen blijkens de reactie van Tibeert en Grimbeert door de overigens Vlaamstalige hovelingen goed begrepen wordt.Ga naar voetnoot38 Zonder nu meteen de situatie aan het hof van koning Nobel in elk opzicht te projecteren op het milieu waarin de Reinaert oorspronkelijk werd gerecipieerd, kan in ieder geval worden vastgesteld dat tweetaligheid binnen dat milieu geen onbekend fenomeen was. Willem heeft zijn dierenroman hoofdzakelijk geschreven op basis van de Oudfranse Renart-branche Le Jugement. Blijkens de proloog van de Reinaert ergerde het de dichter Dat die avonture van Reynaerde / In dietsche onghemaket bleven (vs. 4-5), en wel zozeer: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||
Dat hi die vijte [dede] soucken
Ende hise na den walschen boucken
In dietsche dus hevet begonnen
(vs. 7-9).
Over de interpretatie van de proloog is veel en heftig gediscussieerd, zonder dat dit tot een consensus heeft geleid. Ik laat de complicerende varianten in de overgeleverde redacties (met name die in vs. 6, waarin een tweede dichter wordt genoemd) nu buiten beschouwing. Het is echter niet onbelangrijk in dit verband te wijzen op die avonture van Reynaerde (meervoud) in de hierboven geciteerde Comburgse redactie. Ik ben geneigd om die variant vanwege de correspondentie met die vijte twee verzen verder voor oorspronkelijk te houden. Dit zou kunnen betekenen dat Willem in de aangehaalde verzen meedeelt dat zijn Reinaert de eerste Vlaamse op-schrift-stelling is van vossenavonturen. Vandaar misschien ook de nadruk op de tegenstelling dietsch - walsch: niet in het Diets beschreven avonturen nu in het Diets begonnen naar Franse handschriften. Deze uitdrukkelijke vermelding zou bevreemden indien we aannemen dat Willem voortborduurt op Middelnederlandse vertalingen van Oudfranse Renart-branches. Als het publiek de Oudfranse dierenverhalen kende, en dus ook de voorbeeldtekst van de Reinaert, dan zou tevens duidelijk worden waarom Willem zich niet heeft beperkt tot het eenvoudig vertalen van Le Jugement, toch een tekst met niet geringe literaire kwaliteiten.Ga naar voetnoot39 In plaats daarvan heeft hij nachten doorwaakt en een nieuw ‘slot’ geschreven van ruim 1600 verzen (bijna de helft van het totale aantal verzen) dat het Oudfranse slot van circa driehonderd verzen vervangt. Hierin weet de vos op briljante wijze aan zijn terechtstelling te ontsnappen en het hof zijn bedrog kenbaar te maken. Volgens Varty is hetzelfde procédé werkzaam bij de genese van de Renart-branches:Ga naar voetnoot40 Il apparaît aussi que l'anthologiste-conteur préfère employer (ou renouveler plus ou moins bien) une matière bien connue de son auditoire avant de lui faire entendre sa propre contribution au corpus renardien. [...] Cette technique est également utilisée par les auteurs de plusieurs branches que j'ai décrites comme étant des branches à une histoire. Ceci est des plus apparent dans celles qui débutent à la cour de Noble avec les plaintes déposées à propos de la conduite de Renart.Ga naar voetnoot41 Zo bezien biedt Willem met zijn omwerking een nieuwe oplossing voor een bekend probleem: hoe ontsnapt de vos ditmaal aan zijn terechtstelling? Deze optiek was ook die van Willems publiek voorzover het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||
kennis had van Renart-branches als Le Jugement, Le Duel en Renart Médecin. Hoewel het laatste woord over deze kwestie nog niet geschreven is, lijken voorlopig de meeste gegevens te pleiten voor een Reinaert-publiek dat tweetalig was. Daarmee komen ook de (Gentse) patriciërs weer wat nadrukkelijker in beeld als beoogde publieksgroep (of een van de beoogde publieksgroepen).Ga naar voetnoot42 Deze Vlaamstaligen leerden - ter wille van contacten met handelspartners en de hoge adel in Vlaanderen - in hun jeugd Frans, en hadden dus toegang tot de hoofse literatuur bij uitstek, de Franse. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||
Literatuur bij A. Th. Bouwman
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|