|
Blz. |
Aan sombren spiegel van zwoele wake |
19 |
Als gij mij teêrst en innigst wilt gedenken, |
67 |
Als het straks zomert op de weerld, en wij, |
41 |
Als in den schemer van uw eenzaam leed |
70 |
Altijd voelde ik, lief, me een kind van d'avond: |
68 |
Daar heb ik stilst en diepst geweend, |
30 |
Daar is niet éen die eenzaam gaat als ik, |
33 |
Dan treedt gij met den avond binnen tot mijn eenzaamheid |
46 |
De dagen lengen ongeteld tot weken; |
24 |
Deerlijker gekneusd, wreeder gehavend, |
61 |
Die lichte god bemint de heimlijkheid |
35 |
Dit is uit alle |
49 |
Doch de dagen die ons blijven, |
65 |
Door alle levens heen herkent de ziel |
47 |
Eén goddlijke afgunst hield mijn jonge nachten |
58 |
Golden wij niet eerst voor uitgeworpnen?: |
59 |
Hoe weet ik u, mijn jonge stille prins, |
28 |