Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1919)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Zeventiende strofe Dit is uit alle wereldsch bezit de simpele bruidschat dien ik u aanbreng: wat mijn verlangen- duizelende oogen in hunnen opgang tot uwen aanblik vonden verstrooid aan eeuwige schoonheid, redden aan onver- vreemdbaar goed. Weinige zuivre ge- regene parelen die voor den glans uwer oogen niet kwijnen: vroeg in den lichtenden morgen der kindsheid hief mijn onnoozelheid de eerste aan de stranden der [pagina 50] [p. 50] spieglende levenszee; laat in den avond van eenzaam gisteren gleed de allerlaatste uit de huivrende weelden der sterrenbebloesemde windlooze hemelen neêr in het zalig geduld van mijn schoot. Nu dat ons heden, nu dat ons morgen ruischt als zijn eindelijk eindeloos amen, neem als uw deel uit mijn zalige handen het glinsterend snoer van ver- vulde beloften, de uurlijks geprevelde krans van verlangen, al mijner sterflijke dagen winst. Vorige Volgende