Gegeven keur(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Kerstlied Gij zijt nog nooit verschenen Zoo schamel in uw heerlijkheid, O Zon die werelds weenen Met uw onnoozle tranen wijdt -: Die kiest den schijn van eenen Geboorling die naar 't leven schreit. Langs winterbleeke straten Op 't rijzen van den avondwind Vergaat uw stem te blaten Als een die nergens toegang vindt: Hoe komt gij dus verlaten, Een moederloos verstooten kind? Wilt gij niet binnenkomen Nog vóor den donkren nachteval?... Uw plek is ingenomen In uwen armelijken stal - Maar hier is onderkomen Waar grage zorg u plegen zal. Hier binnen dichte wanden Is alles voor uw komst bereid: De gele lampen branden, Het bed staat warm en wit gespreid - De huizen van ellende Zijn overvol voor de' eersten tijd. [pagina 107] [p. 107] De bleeke dooden hebben Hun loome ligplaats overal; In al de ruwe grebben Van veld en bosch, van berg en dal, In hun verkleumde krebben Slapen zij zonder naam of tal. Geen windslen kunnen stelpen Den stroom van 't jonge roode bloed... Wie reikt tot hongers stulpen Het karig brood dat 't leven voedt?... Kom gij en laat u helpen Met onzen onnutte' overvloed... Gij klaagt als een verloren Ver in den ijlen schellen wind... Gij zult niet naar ons hooren Gelijk een eigenzinnig kind Dat niet meer als tevoren Vertroeteld zijn wil en bemind... De zon gaat op en onder En schijnt onze oogen droef noch blij, En nooit vertraagt de donder Die roept den ijdlen dood nabij - En hemels lichte Wonder Gaat aan ons ledig hart voorbij. [pagina 108] [p. 108] Gij zijt nog nooit verschenen Zoo stralend in uw schamelheid, O Zon die werelds weenen Met uw onnoozle tranen wijdt -; Die kiest den schijn van eenen Geboorling die naar 't leven schreit. Vorige Volgende