Carmina(1912)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Wereldsch liedje Ik was een kind zoo rijk aan vreugd, Totdat mijn hart het niet meer droeg; Toen trok ik onder 't volk en vroeg: Wie deelt mijn overvloed van jeugd? Ik heb voor allen vreugd genoeg! - Ik vond niet éen tot vreugd bereid: Zij staarden in afwezigheid, Of aan een ver en somber ding Hun aller aandacht hing. [pagina 52] [p. 52] Ik werd een kind zoo rijk aan smart, Totdat mijn hart het niet meer droeg: Toen trok ik onder 't volk en vroeg: Wie deelt den kommer van mijn hart? Ik heb voor allen smart genoeg! - Daar was niet éen tot smart bereid: Zij staarden in afwezigheid, Of aan een ver en heuchlijk ding Hun aller aandacht hing. Toen voelde ik op mijn aangezicht Door een gestâge hand gebreid Het deksel der afwezigheid, Een weefsel ondoordringbaar dicht En zonder stoffelijk gewicht... Nu naar het masker lacht of schreit, Vind ik bij elk gereed bescheid, Of aan zijn minste wisseling Het heil der wereld hing. [pagina 53] [p. 53] Zoo achter mom die lacht of schreit, Woont nu mijn blij-en-droeve kind: Het weinig dat hij diepst bemint, Bemint hij heimlijk weggeleid In ongemoeide veiligheid. En nimmer draagt hij aan den dag Zijn laten traan, zijn laten lach: Den glimlach waartoe smart hem bijt, De tranen door geluk geschreid. Vorige Volgende