Al de groene dalen waar Uw menschekind |
pg. 60 |
Al de wereldsche gezichten, |
64 |
Als in zijn bolster de rijpe tarwe, |
75 |
Avondgedachten uit haar ingekeerde rust |
41 |
Boven de zoggeploegde zonbestreken |
61 |
Daar bleef een iets zonder gelaat, |
13 |
De avondlaaie zon |
90 |
De bloesemwitte perelaar |
66 |
De schemer die gestadig |
37 |
De zomer kan niet scheiden: |
81 |
Die als een moeder geboren wordt, |
11 |
Dom van melken licht, |
28 |
Door wat dalen van den slaap getogen, |
34 |
Elk jaar, tot nu toe, bij 't ontwaken vond |
39 |
Hier zijn wij waar 'k u had beloofd |
88 |
Hoe hebt Ge Uw uur vooruitgeweten, |
36 |
Hoe kom ik weg uit leed en lust? |
77 |
Hoe zult gij gaan, mijn ziel, gekleed |
20 |
Ik haatte u, als opgedrongen |
8 |
Ik was een stil en eenzaam kind, |
32 |
In den avond, als de rozen bloeden, |
52 |
In liefdes avondklaren |
65 |
In ondiep water, in het grauwe dagen, |
27 |
In 't herfstig ijl geblaêrte |
86 |
Leed is het kleed |
17 |
Met wien gij als gelijke, |
30 |
Mijn hart wou nergens tieren |
16 |