Bezonnen verzen(1931)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Doodenmasker voor Hugo von Hofmannsthal Voor welke ontmoeting staat in 't eind gebouwd Dit weidsch en wonderbaar beperkt tooneel Dat onze jeugd al niet bevatten kon, Den jong-opstandigen verbannen god Die zong zijn heimwee tot zoo hellen schal Of ieder oogenblik de starre wand Moest storten als een vlamverteerd gordijn Voor zijn verschamelde geheimenis?... En later toen bestorven onrust zich In eigen ziel als maatloozer plankier Vereffende, waar allengs toegang won Dit ongerijpt geslacht in travestie Van andere eeuwen wijs en schoon getucht?... Nog altijd wachten wij. Eén ding staat vast: Dit wilde spel, dit doellooze vertier, Deze in zichzelf teruggeslangde jacht Die niets behaalt dan duizlender versnelling, Wat mag het anders zijn dan de achtergrond Van 't wonder dat wij beiden?... Werd onze aandacht Niet tot beminde grondelooze ontroering, Het zwijgen dat het onverschillig woord In zijne naaktheid kleedt tot onzen knecht; De eerlijke stilte rond ons overleg Met dit klein leven waar ons hart opspringt Tot daad of groet waarvan wij zelfs niet weten Of het een welkom of een afscheid is, [pagina 59] [p. 59] En met den dood die werd ons dus vertrouwd Dat hij ons als sluipmoorder overvalt?... En wat blijft mij van u uit deze onze eerste En laatste ontmoeting als uw zuiverst beeld?... Ik zag in 't hart van uw verscheurde land Een zomers bloeiend overschaduwd dal Met schemerglimpen als verloren oogen Waar zonlicht danste op weggesloten meer, En allerwegen praatten stemmen aan Van blinde waatren tot een wijd gemurmel Van goddelijke wanhoop, ingehouden Verdicht tot uit zijn duistere genâ Wat klare flonkerdroppels parelden. Vorige Volgende