| |
| |
| |
Nawoord
In het Kalverbos te Delft, daar waar men uit den Haag de oude stad binnenkomt, ligt in de schaduw van een machtig fabriekscomplex, een klein stadsplantsoen, even terzijde van het verkeer. Verborgen tussen struiken en heesters en omgeven door een hek, op de vier hoeken gekroond met vergulde lelies, vindt men daar een grafzerk met het opschrift: ‘Ici repose Louis XVII, Charles Louis, Duc de Normandië, Roi de France et de Navarre, né à Versailles le 27 Mars 1785, décedé à Delft le 10 Août 1845’. Het was deze man, Karl Wilhelm Naundorff, die een mensenleven lang vertwijfeld en vergeefs heeft gevochten voor wat hij als zijn goed recht beschouwde: officiële erkenning van het feit, dat hij de - door Royalisten uit de Temple ontvoerde - Dauphin van Frankrijk was: zoon van Louis XVI en Marie Antoinette. Dit was de overgrootvader van de schrijver Louis de Bourbon, auteur van deze bundel novellen: ‘De zwarte vanen’. Zijn grootvader was Adelberth de Bourbon, overste van het Regiment Grenadiers en Jagers, het regiment dat de traditie van koninklijke garde handhaafde. Zijn vader Henri de Bourbon was eveneens officier in het koninklijke Nederlandse leger.
Charles Louis de Bourbon, Duc de Normandië. Louis XVII - Naundorff, was via Engeland naar
| |
| |
Nederland gekomen waar hij slechts enkele maanden leefde: van januari 1845 tot 10 augustus 1845. Op zijn sterfbed waande de ijlende zich weer gelukzalig in de tuinen van Versailles en meende hij in zijn dochter Amélie zijn koninklijke moeder te herkennen. Zij was inderdaad het evenbeeld van Marie Antoinette.
De auteur Louis Jean Henri Charles Adelberth de Bourbon werd op 27 december 1908 te Oosterbeek bij Arnhem geboren. Twee jaar later in 1910 vertrok het gezin naar België. Tot zijn zevende jaar heeft Louis de Bourbon daar zijn droomleven geleid op Château Henegau bij Hasselt, het huis dat in zijn bestaan de enige werkelijkheid en enige (vervlogen) houvast en veiligheid zou worden. Want Henegau betekende voor hem, behalve de paleisachtige woning met het keurige gazon, de oude oprijlaan en de bossen óók - en bovenal - de bestendige aanwezigheid van zijn moeder. Zijn vader en hij vervreemdden zich aanvankelijk van elkaar, zijn vader was voor hem de eenzelvige, strenge man, autoritair en veeleisend, ook tegenover zichzelf, die leefde tussen de historieboeken in zijn studeervertrek; langs de wanden de grote familieportretten in gouden lijsten. In het begin van zijn later (1934 bij Stols, Maastricht) verschenen werk ‘Het licht achter Golgotha’, vindt men sfeer en stemming van het kasteel Henegau terug. Deze tijd werd vóór alles: de moeder. Zij was het, die hem sprookjes vertelde, die werkelijkheid werden in zijn
| |
| |
leven, zodat hij over die tijd verhalend, hem indeelt naar de perioden zijner kinderherinneringen: de kaboutertijd, de berentijd, de bosbessentijd... maar het sprookje van Henegau werd ruw verstoord.
De eerste wereldoorlog maakte er een eind aan; rond Hasselt en Henegau woedde een der laatste grote cavaleriegevechten in de West Europese krijgsgeschiedenis: huzaren en lansiers namen er van weerszijden aan deel. Het was de dodelijk gewonde Freiherr von Schlotheim, ritmeester der keizerlijke Uhlanen die stervende op Henegau werd binnengedragen en later in de slotzaal opgebaard. Duitse officieren verschenen, kameraden uit het regiment met zijn trotse feodale tradities. Zij sloegen de hakken tegen elkaar en noemden hun feodale namen, de kasteelheer noemde de zijne, die hen trof... Het heengaan van de dode uit de slotzaal verloste Henri de Bourbon niet van die bezoekers. Integendeel. Doch niet meer de adellijke officieren van het bereden wapen, de voorhoede, die allang Frankrijk waren binnengerukt. Thans ging het om minder ridderlijke belangstelling, altijd wantrouwende subalternen van intendance en administratie. Uit die dagen bewaart de auteur alléén de herinnering aan een vader, die hij voor het eerst opgejaagd en zenuwachtig zag, wat hem verwarde. Henri de Bourbon trof in alle stilte voorbereidingen, in de nacht ontvluchtte het gezin Henegau om de Duitse politieke belangstelling te ontlopen.
Maar ook in dit opzicht kon de nakomeling van
| |
| |
Naundorff het noodlot der Bourbons niet ontgaan: ook deze vlucht was gedoemd vlak voor een bevrijdende grens te mislukken. Een Duitse patrouille hield hen aan, weigerde doorgang en liet naar Hasselt telefoneren. De Duitse officieren waren woedend. Het gezin werd naar Aken overgebracht. Louis de Bourbon moest een Duitse school bezoeken, waar de kinderen hem ‘der Franzos’ scholden.
Weer verschenen officieren. Zij kwamen nu vaker, hun komen was ‘dienst’. Zij trachtten Henri de Bourbon ervan te overtuigen dat men ‘an Allerhöchste Stelle’ plannen met hem koesterde en namen hem mee op reis. Later kwam de vader terug met andere officieren, uitermate hoffelijk en voorkomend. De bewoner van Henegau was vrij om naar zijn kasteel terug te keren. Maar Henri de Bourbon wenste dit niet en reisde met zijn gezin naar Nederland af. Na omzwervingen vestigde hij zich in Den Haag.
Twee jaar na het oorlogseinde stierf de moeder en haar heengaan sneed het kind af van datgene wat nog restte van zijn jeugddromen.
Louis de Bourbon studeerde aan de universiteit te Nijmegen, na in 1928, 19 jaar oud, zijn staatsexamen te hebben afgelegd. In 1933 trok hij als Mr. Louis de Bourbon naar elders. Hij had toen reeds gepubliceerd en was als letterkundige medeoprichter van ‘Het Venster’ en redakteur van ‘Roeping’. Hij maakte met Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Jan Engelman en A.J.D. van Oosten deel uit
| |
| |
van de redaktie van ‘De Gemeenschap’. Hij bevond zich als journalist en dagbladleider in Soerabaja, toen - in 1937 - zijn vader in Den Haag overleed en hij reisde door Java, de Straits, Indo China en Siam. In '38 keerde hij naar Nederland terug, dat jaar volgde zijn benoeming tot burgemeester van Escharen en Langenboom. In 1940, nog vóór de oorlog, werd hij burgemeester van Oss, waar hij, teruggekeerd na de bevrijding van het Zuiden, in sept. '44 als burgemeester, op de trappen van het raadhuis zijn toespraak hield tot de juichende bevolking (‘Ik heb gezegd’ '46 Samsom, Alphen aan den Rijn). Na eervol ontslag als burgemeester te hebben aangevraagd en verkregen ging hij zich meer en meer aan de literatuur wijden, waarbij zijn zwaargeschokte gezondheid helaas steeds weer remmend werkte.
Men kan het oeuvre van de schrijver Louis de Bourbon (vooral van de dichter) niet ten volle begrijpen als men niet de geschiedenis van zijn naam en geslacht kent. Ook Azië en de daar opgedane ervaringen spelen in dat werk een rol, onder meer in de hier gebundelde verhalen. Er zullen zeker lezers worden gevonden die dit niet aanvoelen en het tragischer vinden dat duizenden in hun jeugd gebrek lijden, - dit soms hun leven lang doen, dan dat een dichter een slottuin uit z'n jeugd moet missen. Zakelijk hebben zij gelijk. Maar zij zullen weinig aan poëzie en kunst en aan verhalen hebben, want het scheppen van kunst is nu eenmaal niet zakelijk. Dáár
| |
| |
worden verlangen, heimwee en droom tot hogere werkelijkheid. En in dat licht wordt het heimwee van de Lodewijk de Zeventiende naar zijn ware staat en zijn herinneringen aan de tuinen van Versailles, evenals het verlangen van Louis de Bourbon naar de moeder en het park rond Henegau tot het onuitroeibare heimwee van de mens die zich op zijn ware staat bezint: die van Lichtdrager Gods, die in hem, telkenmale neerstortend, zijn eigen gevallen Engel wordt: zijn eigen daimon. Zo kan men dit einde van een strophe van Louis de Bourbon lezen uit zijn vers ‘Weerzien van Henegau’ - het in de tweede wereldoorlog verwoeste huis.
‘De muur, zo smetteloos, tot somber grauw verschoten
het gazon verdord, vermolmd de bomen van de laan,
o jeugd's kasteel, o droom, uw luiken zijn gesloten.’
Jeugds kasteel hebben wij allen gekend, ook de mensheid als zodanig. En dragen wij niet allen in ons de droom van iets dat goed en schoon en gaaf geweest moet zijn, en dat ééns weer zo zal moeten worden, willen wij ons ooit hersteld vinden in onze ware staat als Mens? Zelfs in deze verhalen, die toch allereerst visueel geworden herinneringen aan Azië zijn, vindt men iets van die hunkering terug.
Ben van Eysselsteijn
|
|