Max en Tax
(1930)–S.M. Bouman-van Tertholen– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Kijk, hier gaan beide taksjes wand'len.
Nu keffen alle hondjes luid:
‘Waf, waf, waf, waf!, wat malle honden!
Wat zien die er belach'lijk uit!
Wat hebben zij een korte pooten!
Waar komen die opeens vandaan?’
Maar Max' en Taxje wand'len verder
En trekken zich er niets van aan.
| |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
‘Een muis, een muis!’ blaft kleine Maxje,
En daad'lijk gaan zij aan het werk:
Ze willen't kleine muisje pakken,
Dat zich verstopt' in't bloemenperk.
En kijk nu eens, wat domme honden!
Ze hebben't heele perk vertrapt.
Ze scheurden blaadjes, knakten bloemen,
Terwijl het muisje hun ontsnapt.
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
Neen, dat is toch om van te schrikken.
Nu kant'len zij met woesten ruk
Marietjes mooien poppenwagen,
En trekken't lieve popje stuk.
Foei stouterds, wil je dat wel laten!
Dat is geen speelgoed voor een hond!
Marietje schreide dikke tranen,
Toen zij haar lieve popje vond.
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
Nog erger ging het kleine broertje,
Die rustig van zijn papje at.
‘Waf, waf!’ blaft Max, ‘geef mij een hapje!’
‘Kom’, blafte Tax, ‘wij nemen wat.’
O wee, o wee!, dat arme ventje,
Hij schrikt er van en heeft verdriet.
En Maxje gaat zijn handjes likken,
Want kijk, dat wilde hij toch niet.
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
Veel moeten jonge hondjes leeren:
Óók af te blijven van den disch,
Wanneer de pas gedekte tafel
Zoo keurig net in orde is.
Ach, ach, wat kregen ze een brommen!
Het vrouwtje stuurde tot besluit
De beide stouterds, zonder eten,
Een dag en nacht de kamer uit.
| |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Nu moest de poes het weer ontgelden,
Die in de zon te spinnen zat.
Plots'kwamen z'op haar aangesprongen,
En Taxje blafte: ‘Weg die kat!’
Toen was't een loopen en een rennen,
Doch als hij poesje bijna had,
Daar viel dat kleine, domme Taxje
Pardoes in't schuimend zeepsopnat.
| |
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
O, o! wat kakelen en rennen,
Wat brommen, blaffen en getier!!
Nu jagen ze weer op de kippen,
En hebben saam het grootst pleizier.
‘O, o, wat zijn het toch een rakkers!’
Zei vader, en hij keek zoo boos!
Hij riep de beide stoute honden
En sloot ze op, een heele poos.
| |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
Maar nauw'lijks vrij, blaft kleine Maxje:
‘Kom, laat ons naar de bijtjes gaan.’
Dat kwam den beiden dommen dieren
Toch dezen keer eens duur te staan.
Want bijtjes laten zich niet plagen,
Zij steken daad'lijk met geweld,
En Max en Taxje, erg geschrokken,
Zijn beiden jankend heengesneld.
| |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
Daar liggen zij nu in hun mandje.
Wat zien ze er onoog'lijk uit!
En duizend kleine wondjes branden
Op al hun leden en hun snuit.
Marietje heeft ze gauw verbonden,
Want ach, ze hadden toch zoo'n pijn.
Zij zegt: ‘Blijf nu maar stil en rustig,
Dan zal je spoedig beter zijn.’
| |
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
‘Hoort, kleine rakkers!’ bromde vader
- Nu werden zij toch wel bevreesd,
En slopen angstig, bevend nader:
Zoo kwaad was't baasje nooit geweest -
‘Hoort, als je weer wat uit durft halen,
Dan ga je buiten in een hok,
En blijf je beiden zoo ondeugend.
Dan krijg je met een dikken stok.’
| |
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
Daar gaan ze weer, gezond en vroolijk,
En maken saam een wandeling.
Marietje zegt: ‘Komt, luistert taksjes,
Belooft me beiden nu één ding:
Weest voortaan niet meer zoo ondeugend.’
Doch Maxje blaft en zegt: ‘Wauw, wauw!
Wij willen wel heel zoet zijn, vrouwtje,
Maar wij vergeten't weer zoo gauw.’
| |
[pagina 25]
| |
|