| |
Gebeden bij openbare rampen
* Gebed in grote nood
Help ons, God onze Redder; en om de eer van uw Naam verlos ons, Heer; wees genadig voor onze zonden om wille van uw Naam.
Psalm 53. God, verlos mij door uw Naam; en schaf mij recht door uw kracht.
God, verhoor mijn gebed; luister naar de woorden van mijn mond.
Want vijanden zijn tegen mij opgestaan, en sterken staan mij naar het leven; zij houden God niet voor ogen.
Zie, God komt mij te hulp; en de Heer is de beschermer van mijn leven.
Vergeld het kwaad aan mijn vijanden; en verdelg hen in uw trouw.
Vrijwillig zal ik U offers brengen; en prijzen uw Naam, o Heer, want hij is goed.
Want uit alle benauwing hebt Gij mij ontrukt; en mijn oog ziet op mijn vijanden neder. Eer aan den Vader.
℣. Om de eer van uw Naam verlos ons. ℟. En wees genadig voor onze zonden om wille van uw Naam.
Laat ons bidden. - Verhoor, vragen wij, Heer, genadig de gebeden van uw volk; opdat wij, die terecht voor onze zonden worden gekastijd, om wille van de luister van uw Naam barmhartig bevrijd worden. Door Christus onzen Heer. Amen.
| |
Ander gebed
Zie genadig neder, vragen wij, almachtige God, op de gemeenschap van uw Kerk, en kom ons liever met uw ontferming tegemoet dan met uw rechtvaardige wraak; want als Gij rekening zoudt willen houden met onze zonden, zou geen schepsel staande kunnen blijven. Maar vergeef ons, zondaars, met de bewonderenswaardige liefde, waarmede Gij ons hebt geschapen; en laat het werk van uw handen niet ten onder gaan. Door Christus onzen Heer.
| |
| |
| |
Klaagzang van den heiligen Augustinus
Wij brengen voor uw ogen, Heer, onze schulden en de beproevingen die wij daarvoor moeten lijden.
Als wij het kwaad afwegen dat wij hebben begaan: wij moeten bekennen, dat het weinig is wat wij verduren, en dat wij meer hebben verdiend. Want hetgeen wij hebben misdreven, is ernstiger dan hetgeen wij hebben te dragen.
Wij voelen de straf voor de zonde; en toch laten wij niet na hardnekkig te zondigen.
Onder uw gesels worden onze zwakke krachten uitgeput; maar onze boosheid wordt daardoor niet veranderd.
Het kranke hart wordt gefolterd; maar het hoofd willen wij in onze hardnekkigheid niet buigen.
Het leven zucht in smarten, maar betert zich niet in zijn daden.
Als Gij geduld hebt, béteren wij ons niet; als Gij straft, willen wij het niet dulden.
Als wij worden getuchtigd, erkennen wij wat wij hebben gedaan; maar als de bezoeking voorbij is, vergeten wij wat wij hebben beweend.
Als Gij uw hand uitstrekt, dan maken wij goede voornemens; houdt Gij uw zwaard in, dan komen wij onze beloften niet na.
Tuchtigt Gij, dan smeken wij ons te sparen; spaart Gij ons, dan dagen wij U weer uit ons te slaan.
Zie, Heer, wij bekennen ons schuldig; wij weten dat, als Gij ons niet spaart, Gij ons met recht kunt verdelgen.
Geef ons, almachtige Vader, geheel onverdiend wat wij vragen; ons, die Gij uit het niet hebt geschapen, veroorlooft Gij ons aldus te vragen; door Christus onzen Heer. Amen.
℣. Heer, verhoor mijn gebed. ℟. En mijn geroep kome tot U.
Laat ons bidden. - Verleen, vragen wij, almachtige God, dat door geen beroeringen worden geschokt wie Gij op de rots van het apostolische geloof hebt bevestigd, en door de voorspraak van zovele duizenden martelaren aan U hebt verbonden. Door Christus onzen Heer. Amen.
| |
Bij oorlogsdreiging
Laat ons bidden tot den Heer, want een bittere tijd is voor ons aangebroken en wij gaan jaren vol gevaar tegemoet. Rijken gaan ten onder en volkeren komen in beweging. De liefde dooft uit, en de boosheid verheft zich; de hebzucht is toegenomen en de goddeloosheid is gewassen in kracht. Nu het nog tijd is, laten wij ons bekeren tot den Heer, onze knieën buigen, het hoofd ter aarde neigen, en smeken God den almachtigen Vader, die vol goedheid verhoort wie tot Hem roepen en niet verlaat wie op Hem hun vertrouwen hebben gesteld.
Almachtige God, versmaad niet uw volk dat in zijn droefheid tot U roept, maar kom de beproefden genadig te
| |
| |
hulp, tot heerlijkheid van uw Naam. Door Christus onzen Heer.
| |
Ten tijde van oorlog
God, die de oorlogen onderdrukt, en de bestrijders van hen die op U hopen door uw kracht weerhoudt en overwint, help uw dienaren die uw barmhartigheid afsmeken; opdat het geweld van hun vijanden worde bedwongen, en wij U onophoudelijk danken en prijzen.
God, die heerst over alle rijken en vorsten, die ons geneest door te kastijden en ons bewaart door uw vergeving, schenk ons uw barmhartigheid; opdat wij de rust van de vrede, die door uw macht wordt bewaard, als een geneesmiddel tot verbetering mogen aanwenden. Door Christus onzen Heer.
Spaar, Heer, spaar uw volk, dat Gij, Christus, met uw bloed hebt vrijgekocht, en blijf niet voor altijd vertoornd op ons. Wij smeken, Heer, bij al uw erbarming, neem uw gramschap en toorn, omdat wij tegen U hebben gezondigd, weg van deze plaats en van uw heilige woning. Wij hebben tegen U, Heer, gezondigd, en Gij zijt vertoornd op ons, en niet één is er die uw hand kan ontvluchten; doch wij smeken U, laat uwe barmhartigheid over ons komen, zoals Gij Ninive hebt gespaard.
Laat ons den Heer smeken en aanroepen, dat Hij moge neerzien op een vernederd en treurend volk, dat Hij zijn heilige tempel bescherme tegen de bezoedeling der goddelozen en Zich over ons ontferme. Laten wij roepen tot den Heer en zeggen: Wij hebben tegen U gezondigd, Heer, heb geduld met ons, en verlos ons van deze rampen die dag aan dag zwaarder op ons drukken. Heer, scheld de zonden van uw volk kwijt naar de grootheid van uw ontferming, zoals Gij onze vaderen genadig zijt geweest. Wees ons genadig, Heer, en moge de gehele aarde vervuld worden van uw heerlijkheid. Gedenk ons, Heer; zeg tot den engel die ons tuchtigt: Het is genoeg; en neem uw hand terug; moge de plaag ophouden die onder het volk woedt, en laat niet alle leven ten gronde gaan. Sta op, Heer, help ons en red ons om wille van uw Naam.
God, Gij hebt de zegebrengende handen van Moses gesterkt, toen hij ze biddend tot U verhief, en toen hij, hoewel verzwakt van ouderdom, in onvermoeibare heiligheid bleef strijden, opdat het goddeloze Amalec zou worden overwonnen, het volk der heidenen ten onder zou worden gebracht, en na hun overwinning een rijke buit ten dienste zou staan van uw erfdeel. Bevestig zo ook het heffen van onze handen door ons gebed in vaderlijke liefde te verhoren. Want ook wij hebben bij U, heilige Vader, een Heer en Verlosser die voor
| |
| |
ons zijn handen heeft uitgestrekt aan het kruis. Door Hem bidden wij, Allerhoogste, dat met de hulp van uw macht de boosheid van alle vijanden moge worden gebroken, en uw volk, vrij van angst, U alleen lere vrezen. Door denzelfden Jesus Christus onzen Heer.
| |
Bij besmettelijke ziekte
Heer Jesus Christus, die de waarachtige geneesheer zijt, kom ons te hulp met uw hemelse artsenij en geef ons uw bijstand. Genees, Heer, alle zwakheid en ziekte onder het volk. Neem van ons weg de ziekten van ziel en van lichaam, verdrijf alle epidemieën en kwalen, en vernietig in uw goedheid de oorzaken van de besmetting; en terwijl Gij de ziekten geneest, neem ook de boosheid van ons weg.
| |
Bij hongersnood
Geef ons, vragen wij, Heer, datgene waarom wij U godvruchtig smeken, en wend goedgunstig de hongersnood af; opdat de harten van de stervelingen erkennen dat deze rampen ontstaan door uw verontwaardiging, en door uw erbarming ophouden.
Wend in uw goedheid tot U, Heer, het volk dat U is toegewijd en dat om wille van zijn zonden honger lijdt; Gij die gezegd hebt, dat alles zal worden toegeworpen aan hen die uw rijk zoeken.
| |
Bij langdurige droogte
God, in wien wij leven, ons bewegen en zijn, verleen ons de nodige regen; opdat wij, door de tijdelijke middelen voldoende geholpen, met meer vertrouwen naar de eeuwige goederen streven. Door Christus onzen Heer.
Heer onze God, die de wolken aanbrengt van het einde der aarde, de winden uit uw schatkamer doet treden en het water van de zee omhoogroept om het uit te storten over het aanschijn der aarde; terwijl wij U onze zonden belijden en uw rijke barmhartigheid inroepen, vragen en bidden wij U: gebied de wolken, opdat zij een regenvloed zenden. Ontferm U over allen die op aarde leven, over mannen en vrouwen, grijsaards en kinderen, over al uw dienaren en dienaressen. Heb ook medelijden met de dieren der aarde. Geef hun gras te eten en reik ons brood tot spijs. Luister naar de gebeden van geheel uw volk, en wijs de verzuchtingen der armen niet af; straf ons niet in uw toorn, tuchtig ons niet in uw gramschap, en doe uw volk niet van honger en dorst omkomen. Want aller ogen zien verlangend naar U uit, Heer, om voedsel van U te ontvangen op de juiste tijd. Op U vertrouwen wij, en buiten U kennen wij geen ander; van U verwachten wij overvloed van ontferming; want Gij zijt goed en hebt de mensen lief, o God, en U zeggen wij lof, Vader, Zoon en Heiligen Geest, nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
| |
| |
| |
Bij hevige storm en onweer
Mogen de geesten der boosheid, vragen wij, Heer, verdreven worden van uw huis; en moge het onheil van de stormwind van ons wijken.
Almachtige, eeuwige God, spaar ons in onze angst en verhoor onze gebeden; opdat na het schadelijke hemelvuur en het geweld der stormen de dreiging van de wind verkere tot zegen en wij U daarvoor mogen prijzen. Door Christus onzen Heer.
| |
Bij besmettelijke ziekte van het vee
God, die tot verlichting van de arbeid der mensen ook de redeloze dieren hebt geschonken; wij smeken U ootmoedig, dat Gij de dieren zonder welke de menselijke natuur haar voedsel zou derven, niet voor ons gebruik verloren laat gaan. Door Christus onzen Heer.
|
|