Daarom vergelijken reeds de martelaar Justinus en Ireneus van Lyon haar in de tweede eeuw met de mensenmoeder Eva, en schrijft de laatste: ‘De ongehoorzaamheid van Eva werd door de gehoorzaamheid van Maria te niet gedaan; want wat de maagd Eva door haar ongeloof had verstrikt, dat ontwarde de maagd Maria door haar geloof. Door haar gehoorzaamheid is zij voor zichzelf en voor geheel het menselijk geslacht de oorzaak van het heil geworden’. Zo heeft Maria medegewerkt aan Gods menswording en aan onze verlossing; en daarom schromen sommige theologen niet haar medeverlosseres te noemen.
Paus Pius IX heeft als de waarachtige leer der Kerk uitgesproken, dat Maria niet alleen krachtens haar persoonlijke heiligheid vrij van zonden is geweest, maar dat zij zelfs krachtens haar uitverkiezing als de Moeder des Heren zonder erfschuld is ontvangen. Zo groot is de heerlijkheid van de moeder van den Verlosser, dat de toekomstige verlossing door haar Kind haar geheel vrij heeft doen zijn van Adams schuld.
God heeft de Moeder verheerlijkt en geheiligd - met haar liefdevolle instemming gelijk wij zagen - krachtens de verdiensten van haar Zoon. De heerlijkheid van Maria is de heerlijkheid der verlossing. Omdat Christus de wereld verlost heeft, is Maria onbevlekt ontvangen, is zij volstrekt zonder zonde, is zij het volkomen voorbeeld van alle deugden, heeft de Heer haar bij haar dood met lichaam en ziel in de hemel opgenomen. Ja, de Moeder des Heren heeft zo volmaakt deel aan het heil, dat de eindterm der verlossing, tot welke de overige verlosten eerst zullen komen door de opstanding van het lichaam op de jongste dag, in haar ten hemelopneming reeds geheel is bereikt. Paus Pius XII heeft als de waarachtige leer der Kerk uitgesproken, dat in haar hemelse heerlijkheid de verlossing reeds haar eindterm heeft gevonden. Daarom bezingen wij de Moeder Gods als het oerbeeld der verloste mensheid.
God is mens geworden om ons Godgelijkend te maken. Dit geheim der ‘vergoddelijking’ is het geheim der verlossing. In de Moeder van God nu heeft de genade, heeft deze vergoddelijking haar meest volmaakte hoogte bereikt. Daarom is de Maagd Maria de bekroning, de roem en in zekere zin het einddoel van de schepping.
In haar verheerlijking is de Moeder Gods ook het oerbeeld van de Kerk. Als de Kerk, de volheid van het verloste mensdom, heeft zij onder het kruis gestaan, toen de Kerk werd geboren. Als de biddende en schouwende Kerk stellen wij ons haar voor op de Olijfberg, als Christus ten hemel stijgt, en in de opperzaal op de Pinksterdag. Op grond van deze heerlijkheid en van de onbereikbare heiligheid, waarmede zij alle verlosten in Christus is voorgegaan, eren wij de Moeder van God ook als onze Moeder. Zij is de beschermster en de algemene toevlucht der christenheid, zij is onze altijddurende bijstand en voorspreekster. Zij smeekt voor ons Gods genade af, en vele theologen menen dat God al zijn genadegaven schenkt door haar bemiddeling.
Door het voorbeeld van haar heiligheid, door de liefde van haar