4 Lofzang der Drie Jongelingen.
Looft den Heer, alle werken des Heren; * prijst en verheft Hem in eeuwigheid.
Engelen des Heren, looft den Heer; * hemelen, looft den Heer.
Alle wateren boven de hemel, looft den Heer; * alle krachten des Heren, looft den Heer.
Zon en maan, looft den Heer; * sterren des hemels, looft den Heer.
Regen en dauw, looft den Heer; * gij winden die Gods adem zijt, looft den Heer.
Vuur en hitte, looft den Heer; * koude en gloed, looft den Heer.
Dauw en ijzel, looft den Heer; * vorst en koude, looft den Heer.
IJs en sneeuw, looft den Heer; * nachten en dagen, looft den Heer.
Licht en donker, looft den Heer; * bliksem en wolken, looft den Heer.
Loof, gij aarde, den Heer; * prijs en verhef Hem in eeuwigheid.
Bergen en heuvels, looft den Heer; * alle gewassen op aarde, looft den Heer.
Waterbronnen, looft den Heer; * zeeën en stromen, looft den Heer.
Zeegedrochten en al wat beweegt in het water, looft den Heer; * alle vogelen des hemels, looft den Heer.
Alle wilde dieren en vee, looft den Heer; * kinderen der mensen, looft den Heer.
Loof, Israël, den Heer; * prijs en verhef Hem in eeuwigheid. Priesters des Heren, looft den Heer; * dienaren des Heren, looft den Heer.
Geesten en zielen der rechtvaardigen, looft den Heer; * heiligen en nederigen van hart, looft den Heer.
Looft, Ananias, Azarias, Misaël, den Heer; * prijst en verheft Hem in eeuwigheid.
Loven wij den Vader en den Zoon met den Heiligen Geest; * laat ons Hem prijzen en verheffen in eeuwigheid.
Gezegend zijt Gij, Heer, in het uitspansel des hemels; * en prijzenswaardig en roemrijk en hoogverheven in eeuwigheid.
(Eer aan den Vader blijft achterwege.)