grauwe huizenmuren
van een salvo, dat in zon doorstoofde, stikkend benauwde kamertjes, de menschen
deed ineenkrimpen van schrik.
Toen, daarbuiten in de straat, hoongelach - uittierend. ‘Een salvo in de lucht!
Ze dòrsten niet te schieten!!’
Uitdagend, den angst ziende van de jongens, die bleek, aarzelden te schieten,
joelden en lachten de Jordaners - een groote kei vloog over naar de soldaten.
Een kort bevel....
Donderend helsch rumoer - gejammer dan in de nauwe menschenvolle straat. Met een
gil had Leentje Vink de deur opengerukt; en met nòg een gil, die snerpend door
al 't rumoer drong, was zij de barricade opgestruikeld, waar een grijze groote
kerel, ontzind van drift de geweerloopen tegemoetstormde met heftige gebaren.
Veel jonge mannen, onwillig te schieten op hun eigen volk, richtten de
geweerloopen hoog, over de hoofden; maar anderen schoten, angstig om
lijfsbehoud. En hun ontzette oogen behielden het beeld van den grooten grijzen
Jordaner, die rood van toorn, onbevreesd hen tegenrende, de geweerloopen
trachtte omhoog te slaan: ‘Mannen! motten jullie je zonen, je broers, je eigen
volk moorden! Wèg met de geweren! Vrede! Vre....’
Plotseling lag hij, neergestort in zijn bloed.
Gegil ging op - nieuwsgierigen die zich naderbij gewaagd hadden, vluchtten. In de
nauwe straat weerden zij zich, trapten over gewonden en stervenden. En een
wanhopige dolle vrouw beukte en sloeg zich een weg naar de plek, die haar
radelooze oogen vasthielden, waar ze Janus had zien vallen. Ze vocht
vertwijfeld, niet achtend de bajonetten, de charge, die de straat trachtte
schoon te vegen. Een woedehuil krijschte uit haar rauwe keel, toen ze
neerstortte bij den bloedenden man, in haar armen zijn weggezakte hoofd beurde
tegen haar borst. Wanhopig zochten haar oogen de deur van haar huis - hoe kreeg
ze hem daar!
Toen was in 't tumult naast haar een heesche stem:
‘Pak an, tante Leen, we motten 'm wèghebben!’ En ze zag naast zich Jaap, haar
zusters kind, dien de tranen over zijn vuil, verhit gezicht liepen.
Samen tilden ze het roerlooze lichaam op, sleepten hem achterwaarts de barricade
af, tegen de huizen gedrongen, weg uit het gedrang. Buren vormden een haag,
stootten de deur open; en ze stortten het huisje in, smeten beangst de deur toe,
legden het zware lichaam op bed.
Hij was niet dood, dat zag ze meteen. Zijn oogen trachtten haar te groeten,
bedroefd - en uit zijn doorschoten borst rochelde de