Een sneeuwverhaaltje
(1946)–Johanna Bottema– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Een broer-tje
en zus-je wo-nen daar
Zij zor-gen heel
goed voor
el-kaar.
| |
[pagina 4]
| |
Het zus-je,
Ak-ke, rolt en kneedt
Het deeg voor
een koek-je
knap-pend en heet.
| |
[pagina 5]
| |
En nu zie je Koen-raad, met zweep-je en zaag,
Een slee-tje vol hout gaat hij ha-len van-daag.
Rol-lo, het ren-dier, trap-pelt zo blij
Z'n baas-je zwaait met zijn zweep-je er bij.
| |
[pagina 6]
| |
Maar Koen-raad-je, huil je? heb je ver-driet?
Zie je het slee-tje en Rol-lo niet?
Zocht je te ver naar een laat-ste stam?
Zag je niet hoe de a-vond al kwam?
| |
[pagina 7]
| |
Maar o! Ge-luk-kig! Kijk eens daar -
Een huis-je, een heel klein hut-je maar.
Daar-heen gaat Koen-tje, daar klopt hij aan.
Mis-schien wordt het deur-tje wel o-pen-ge-daan.
| |
[pagina 8]
| |
Het ou-de groot-va-der-tje
van het bos
Maakt schui-fe-lend het
deur-tje los.
| |
[pagina 9]
| |
Rol-lo wacht
Rol-lo staat
Rol-lo kijkt al eens om
‘Waar blijf je toch, baas-je’
zo denkt hij,
‘Kom!’
| |
[pagina 10]
| |
Als de war-me soep al op ta-fel staat
Denkt Ak-ke bang: ‘Wat is Koen-raad-je laat’
Zij neemt een kaar-se-lan-taarn-tje mee
En volgt dan het spoor van de klei-ne slee.
| |
[pagina 11]
| |
Daar ziet ze Rol-lo,
heel al-leen.
Voet-stap-pen gaan o-ver
de heu-vel heen.
| |
[pagina 12]
| |
Kijk,
daar zijn ze nu al-le-maal,
De ou-de man ver-telt
een ver-haal.
| |
[pagina 13]
| |
't Wordt nacht,
en sneeuw valt o-ver-al
Rol-lo rent naar de
war-me stal.
| |
[pagina 14]
| |
Wat is het laat,
wat zijn ze moe.
Blij gaan ze naar hun
bed-jes toe.
| |
[pagina 15]
| |
De sneeuw-vlok-jes val-len, de nacht is ge-ko-men -
Ak-ke en Koen-raad-je sla-pen en dro-men.
| |
[pagina 16]
| |
|