| |
| |
| |
XVII. Don Emmanuel de Fuentes.
Wij herinneren ons, dat deze edelman na de mededeelingen van don Christin zich verplicht achtte, in persoon kennis te nemen van hetgeen er bij de ontvangst der genoodigden had plaats gehad. Na eenige ondervraging van de hidalgo's, aan wie dit gedeelte van het ceremonieel was toevertrouwd geworden, vernam hij spoedig, dat de zaak niet veel beteekende, en dat er van niemand wichtigers sprake was dan van den ridder de St. Savornin, die binnen wilde dringen zonder invitatie-biljet, en die door een bediende van den Hertog de San-Pietro ietwat onzacht ter zijde was geschoven, terwijl de heeren en dames van het gezelschap der Fransche ambassadrice niet eens naar hem hadden omgezien, en het volk van Nijmegen om zijne bespatte kleederen had gelachen. Toen de Graaf daarop door den Hertog de San-Pietro werd onderricht, dat men grondige redenen had om dien Franschman te verdenken van intriges met personen van het huis der Spaansche ambassadrice, en dat men daarom vooral te zijnen opzichte strenge maatregelen had genomen, toen begreep don Emmanuel, dat men aan dit geval moeilijk eene zulke beteekenis zou kunnen geven als don Christin scheen te vreezen; dat mijnheer Colbert deze rechtmatige strengheid tegen een indringer wel niet als eene beleediging aan de Fransche ambassade zou kunnen opvatten, en dat hij zelf met eenige hoffelijke excuses, desnoods met eene optelling van Hippolyte's herhaalde vermetelheden, mevrouw Colbert spoedig zou kunnen
| |
| |
bevredigen. Om dit te beproeven, keerde hij naar de balzaal terug, zag even naar Lavinia heen, die in een statigen Spaanschen dans voortdanste met een jeugdigen hidalgo van zijn gevolg, en ging toen naar mevrouw Colbert, die, als wij weten, samen gebleven was met donna Marina. Doch tot zijne groote verwondering en schrik zat mevrouw Colbert alleen op de sofa, wilde niet eens luisteren naar de verontschuldigingen, waarmede hij aanving, en riep, dat zij wel van erger te klagen had, daar zij persoonlijk was beleedigd door me vrouwe de San-Pietro, en dat zij haar rijtuig wenschte. Don Emmanuel voelde, dat hij beginnen moest met aan dien driftigen eisch toe te geven, en gaf de noodige bevelen, om een rijtuig voor mevrouw Colbert te doen komen, daar het uur, waarop het hare bescheiden was, nog verre af moest zijn. Hij hoopte doof dit toegeven tijd te winnen om haar te bevredigen, tot men hare koets aanmeldde. Reeds was hij op een goeden weg om haar beter te stemmen, en zijne opmerking, dat mademoiselle Colbert, onophoudelijk door een kring van bewonderaars omringd, te veel dansers haar woord moest hebben gegeven om zoo vroeg heen te gaan, werd met zulken welgevalligen glimlach aangehoord, dat Fuentes geruster werd, toen een zijner vertrouwde edellieden hem ter zijde riep en te kennen gaf, dat er heftige twist was ontstaan tusschen de lieden van Monsenor de los Balbases en een Franschman, die voorgaf aan mevrouw Colbert te behooren, en dat de tegenwoordigheid van den Graaf onmisbaar was, omdat de vreemdeling gewond was en mishandeld, de bedienden wederspannig en opgewonden waren, en de major-domo niet wist hoe hij hierin moest handelen.
Don Emmanuel onderstelde, dat het nog altijd weder de arme ridder de St. Savornin was, van wien men sprak, en na zich bij mevrouw Colbert verontschuldigd te hebben, dat hij haar even verlaten moest, wilde hij de zaal doorkruisen. Men herinnert zich, hoe toen Lavinia, door van Rijnsse aangespoord, hem ophield; hoe hij haar daarop buiten de zaal geleidde, om haar echter schielijk weder te verlaten, ondanks zijne groote begeerte om met haar samen te blijven. Met versnelde schreden begaf hij zich toen naar de plaats, die zijn edelman hem had aangewezen, en die geene betere was dan het koetshuis, gren- | |
| |
zende aan de stallen, waar de edele Graaf nu een tooneel van twist en verwarring te aanschouwen kreeg, wel geschikt om geheel zijne aandacht te spannen en af te leiden van Lavinia's bekoorlijke gestalte, en dit te eerder, daar hij hier geroepen werd tot snel en krachtig handelen. Hij vond eenige bedienden van den Markies de los Balbases en sommige van de zijnen nog in vollen opstand tegen hunne meerderen, en in zulke vlaag van dolle woede, dat zij, na den vreemdeling mishandeld te hebben, nu onderling twistten en handgemeen waren op het oogenblik zelf, dat don Emmanuel binnentrad. Het voorwerp van hun twist, hun slachtoffer, lag met een gewond hoofd en gekneusden voet op een stapel paardedekken in een hoek van het gebouw, beurtelings klachten en verwenschingen slakende, naarmate de pijn hem heviger folterde, terwijl hij den bijstand afwees van diegenen onder zijne vorige vijanden, die, over het gebeurde verschrikt en verontrust, hem medelijden toonden, door nu partij te kiezen tegen zijne aanvallers. Het gelukte den Graaf eerst na de ontwikkeling van geheel zijne geestkracht en persoonlijken moed, om de twistenden van een te scheiden en tot het besef van hun plicht terug te brengen; en eerst toen zij zich ten laatste berouwhebbend en verslagen onderwierpen aan zijne uitspraak, was het hem mogelijk een onderzoek te doen naar het gebeurde en de aanleiding
daarvan. Hij wendde zich daartoe tot den mishandelde, en beloofde hem de meeste genoegdoening, mits hij een getrouw verslag wilde geven van hetgeen er was voorgevallen; want tot zijne groote ontzetting had don Emmanuel uit de kreten der twistenden verstaan, dat de naam der Markiezin de los Balbases in deze zaak betrokken scheen, en te vuriger was dus zijne begeerte, om de geheele waarheid te kennen. Zoodra hij hem naderde, bespeurde de Graaf dat de gewonde Franschman de liverei droeg van mijnheer Colbert, en wij weten dat hij die droeg met volle recht, want hij was niemand anders dan onze goede bekende Germinet, koetsier van den Markies de Croissy.
Wachtende op het antwoord voor den ridder de St. Savornin was hij met meer nieuwsgierigheid dan voorzichtigheid verder in den tuin opgewandeld, dan de page hem had vergund, en was toen opgemerkt geworden door een paar Spaansche be- | |
| |
dienden van het huis der Markiezin de los Balbases, onder welke zich toen reeds het gerucht had verspreid van de ongesteldheid hunner meesteres, van een avontuur in de kapel met eene dame van rang en denzelfden Franschen intrigant die ongenoodigd de partij had willen bijwonen, en zich beroepen had op eene der senora's, men wist niet recht op welke, maar men wist toch iets, en dat was te veel, want het leidde tot de ongerijmdste gissingen, en die even gevaarlijk waren als ongerijmd, daar zij het geheele personeel van het Spaansche gevolg in heftige beweging brachten tegen de Franschen in het algemeen, en den Franschman, tegen wien men deze beschuldigingen inbracht, in het bijzonder; en het was dus te vreezen, dat er bij de minste aanleiding eene uitbarsting van deze antipathie zou volgen. Nauwelijks ook hadden de twee lakeien, geboren Spanjaards en zeer gehecht aan de Markiezin-moeder, den Franschen koetsier opgemerkt, die de vrijheid nam zich te wagen zoo nabij de wandelplaats voor de aanzienlijke gasten bestemd, of ze vermaanden hem op vrij barschen toon, dat hij zich van daar te verwijderen had en de bevelen zijner meesteres kon wachten op de plaats, die aangewezen was voor de bedienden der genoodigden. Germinet, door dien toon gekrenkt, antwoordde fier en vast, dat hij hier dacht te blijven, tot hij antwoord zou ontvangen hebben op eene boodschap, die hij had overgebracht voor den ridder de St. Savornin aan eene der schoone Spaansche dames. Gloeiende tondel in buskruit geworpen kon geene heftiger uitbarsting teweegbrengen, dan dit overijlde antwoord, door Fransche loszinnigheid ingegeven, en waardoor de nationale trots dier Spanjaarden zoo pijnlijk werd gekwetst. Zij
noemden Germine leugenaar en snoever, als zijn zender, die fraaie ridder, die de dames beleedigde, en dien men wegjaagde, zoodra hij zich vertoonen durfde. De koetsier van mevrouw Colbert oordeelde op zulken schimp te moeten antwoorden, door hen te dreigen met den toorn zijner meesteres, en zelfs van de hunne, die welhaast zelve, als zij zien zouden, den Franschen ridder tot de partij zou doen noodigen.
Deze pralerij, die tegelijk beschimping was van hunne meesteres, konden de Spanjaarden niet verdragen. Schimpwoorden
| |
| |
schenen hun te zwakke bewijzen van toorn; zij namen hun toevlucht tot gewelddadiger hulpmiddelen; daarop schoten er andere bedienden des huizes toe, die, geene geboren Spanjaards zijnde, zich dus minder in hunne eigenliefde gekrenkt voelden, en wijselijk bedachten, dat zij den vreemdeling tegen den moedwil hunner makkers moesten beschermen. Maar dit maakte slechts het getal der twistenden en strijdenden grooter, vooral nadat er zich ook lieden uit het gevolg van don Emmanuel hadden bijgevoegd, die voor en tegen partij kozen. Op eens besloten de verwoede aanvallers van Germinet, die reeds gewond was, hem naar het koetshuis te voeren, en daar hun wraaklust aan hem te koelen; maar gelukkig voor hem spoedden zich ook zijne beschermers derwaarts heen, hetgeen maakte, dat daar de strijd zich wel verlevendigde, doch niet langer tegen hem werd gevoerd, nadat men hem uitgeput en kermend in een hoek had zien nedervallen.
De majordomo van den Markies de los Balbases had zich tevergeefs bemoeid tusschenbeiden te komen. De lieden van Graaf Fuentes weigerden zijn gezag te erkennen, en onder voorwendsel bleven die van den Markies den strijd volhouden, terwijl de marjordomo van don Emmanuel niet gestoord kon worden, omdat hij alle zijne zorgen moest wijden aan de bediening der gasten. Een der edellieden van don Emmanuel, toevallig van dit huiselijk oproer onderricht, besloot den Graaf zelf ter hulp te roepen, die de zaak van genoegzaam gewicht achtte, om er zijne eigene begeerten voor achter te stellen.
Zoodra nu de Graaf alles wist, hetzij uit de mededeelingen van Germinet, hetzij uit de antwoorden der lieden, die hij had ondervraagd, vertrouwde hij den Franschman ter verpleging toe aan zijn edelman en een paar zijner lieden, liet eenige der schuldigsten in verzekering nemen, en beval den overigen onder de strengste bedreigingen een diep stilzwijgen over dit voorval. Toch oordeelde hij, dat de Markies de los Balbases kennis moest dragen van het gebeurde, en begaf zich dus naar het kabinet, waar hij wist dezen te zullen vinden. Daartoe moest hij de zaal der hidalgo's doorgaan, waar men de ambassadeurs zoude opwachten. Hij vond er slechts enkele heeren, die partij maakten, en onder dezen don Christin, die met mijnheer von
| |
| |
Gurck en mijnheer Straetman gespeeld had, en die hem nu te gemoet ging, zoodra hij hem zag.
- Voorwaar, Monsenor, zoo rustig aan uw spel? fluisterde don Emmanuel hem toe, niet zonder bitterheid. Ik meende, dat gij in mijne plaats u eenige moeite zoudt gegeven hebben, om de Fransche ambassadrice te bevredigen...
- Ik heb mij daartoe alle bedenkelijke moeite gegeven, en had zelfs de satisfactie, te zien dat er eene soort van trève gesloten werd, toen ik mij verwijderde.
- Maar gij hadt u niet moeten verwijderen. De belangen der ambassadrice vorderden, dat mevrouw Colbert...
- Excuseer mij... ik was op dat pas meer verdacht op het welzijn der Spaansche ambassadrice, wier geschokte zenuwen eene wandeling in de buitenlucht noodig hadden.
- Dat is zeer galant... maar ik had liever gewild, dat gij die galanterie aan een onzer hidalgo's had overgelaten.
- Neen, don Emmanuel, geloof mij, het was uiterst noodig, dat ik zelf haar dien dienst bewees, sprak don Christin met zulke beduiding, dat don Emmanuel zwijgen moest, om geene explicaties te hooren, die hij vreesde dat niet in het voordeel der Markiezin de los Balbases zouden zijn. Met eene wending hernam hij daarom:
- Intusschen heeft de heftigheid van donna Marina alles bedorven.
- Ik vreesde het, antwoordde don Christin, bedenkelijk het hoofd schuddende.
- En nu..., vervolgde Fuentes, nu is het noodzakelijk, dat de Markiezin Colbert worde afgeleid van haar voornemen om zich te verwijderen, opdat zij zoolang mogelijk onkundig blijve van hetgeen er gebeurd is.
- Maar wat is er dan gebeurd? vroeg don Christin, zich verder met hem ter zijde begevende.
Don Emmanuel deelde het hem mede in haastige en korte bewoordingen.
- Oimé! riep don Christin met ongemaakten schrik. Daar moet schielijk in worden voorzien!
- Dat zeg ik ook, en ik doe er het mijne toe... verzuim gij niet het uwe te doen.
| |
| |
- Ik keer terstond naar de zaal terug, en mevrouw Colbert zal blijven, al zou ik zelfs voor haar de sarabande dansen.
De spoed van don Christin had nog eene andere oorzaak. Wij herinneren ons, dat hij met Lavinia samentrof op het oogenblik zelf, waarin deze door don Emmanuel werd alleen gelaten. Hij had haar terstond te kennen gegeven, dat hij beter in hare geheimen was ingewijd, dan zij vermoedde, en hij had haar tegelijk medegedeeld wat hij oordeelde, dat zij te doen had, om den chevalier te bevredigen, en hare moeder uit den gevaarlijken strik te redden, waarin hare intrige met den Franschen edelman deze had verward.
En hij wist, dat donna Lavinia dien raad had gevolgd. Maar daar naar zijn gevoelen Germinet de overbrenger van hare boodschap aan Hippolyte had moeten zijn, begon hij te vreezen, dat deze niet in de mogelijkheid was geweest, die te volbrengen, en dit gaf onzen slimmen diplomaat niet weinig onrust. Zoo was zijn plan, gebouwd op Hippolyte's tegenwoordigheid in de balzaal, geheel verijdeld, en evenzeer zijne poging om de Spaansche ambassadrice tegen opspraak te beveiligen.
Hij kon niet weten, dat Lavinia, in plaats van eenvoudig een invitatie-biljet te zenden door den koetsier, zooals hij haar geraden had, haar eigen page had afgezonden, om Hippolyte langs een ongewonen weg tot haar te leiden; evenmin, dat die page door den Franschen lakei, die Germinet kwam zoeken, was ingelicht waar de chevalier zich bevond, en zijn last had volbracht, en dat Hippolyte reeds op weg was naar zijne samenkomst met Lavinia, toen hij zelf door don Emmanuel in zijn spel werd gestoord.
Don Christin, in de balzaal teruggekeerd, zag die rond met een snellen en scherpen blik, maar hij zag noch Lavinia, noch den ridder, zooals hij gehoopt had. Hij kon echter naar dit afwezen nu geen onderzoek doen, daar hij zijn post bij mevrouw Colbert ging betrekken - eene hachelijke taak, die geheel zijne aandacht vorderde.
Don Emmanuel was intusschen bij don Paolo de los Balbases binnengegaan, dien hij vond in al de waardige ruste van een Olympischen god, verheven boven al den strijd en verwarring der arme stervelingen: ruste, waaruit de Graaf hem toch
| |
| |
moest opschrikken, door een kort verslag van hetgeen er was voorgevallen, omdat deze hierin niet langer alleen konde handelen, zonder zijne voorkennis. Don Paolo had eenige moeite, te begrijpen, dat Spaansche bedienden zich tegen een Spaanschen majordomo hadden verzet, en alleen de bijzonderheid, dat zij zich door een Franschman beleedigd achtten, maakte hem deze weêrspannigheid denkbaar. Toch keurde hij de maatregelen goed, die Fuentes genomen had, en verder hem als te nemen voorstelde. Het spreekt vanzelf, dat de Graaf hem verzweeg dat de naam van zijne gemalin in dit geval was betrokken, daar hij zelf nog niet recht begreep op welke wijze. En dit was gemakkelijk, daar hij, zoodra hij de zaak met don Paolo besproken had, de zekerheid ontving, dat deze zich geheel buiten de quaestie wilde houden, om niet verplicht te zijn persoonlijke excuses te maken aan den Franschen ambassadeur, en verder alles gaarne aan hem zou overlaten. Nu nam don Emmanuel afscheid, en spoedde zich met een verruimd gemoed terug naar de plaats, waar hij Lavinia verzocht had hem te wachten, want hij kon nu, zonder aan hoogere plichten te kort te doen, eenige oogenblikken wijden aan zijne eigene belangen. Hij stelde zich voor, dat onrust en ongeduld de jonkvrouw eenige verwijten in den mond zouden leggen, die hij nu zich zelven deed; want het was eene onvoorzichtigheid geweest haar buiten de balzaal te geleiden, zonder zekerheid dat hij spoedig tot haar zou kunnen wederkeeren; maar toch dit oponthoud was zoo onwillekeurig en zoo onvermijdelijk geweest, en hij kwam haar het verdriet van het wachten door zulke wichtige mededeelingen vergoeden, dat hij niet aan hare vergiffenis behoefde te twijfelen. Onder zulke overwegingen was hij de laan verder opgetreden dan hij zelf wist, en hoorde nu op eens eene zacht fluisterende stem dicht naast hem. Dat was Lavinia's stem, hij kon zich daarin niet bedriegen. Hij ziet op, en bemerkt, dat hij zich
vlak achter een berceau bevindt. Het is hem zeer gemakkelijk door de kunstige loofwarande heen Lavinia te zien zitten. Maar zij spreekt, zij is niet alleen; dat was heel natuurlijk, zij kon gezelschap verlangd hebben, of tegen haar wil kon iemand zich bij haar hebben gevoegd. Toch wil don Emmanuel weten wie het is, eer hij zich
| |
| |
vertoont. Hij ziet den Franschen fat, Hippolyte de St. Savornin, vertrouwelijk naast haar zitten, en hoort haar spreken van de noodzakelijkheid, waarin zij is, om nieuwe middelen van verstandhouding tusschen hen beiden uit te vinden. Meer hoorde hij niet - meer wilde hij niet hooren, hoewel hij geheel het gesprek had kunnen verstaan, zoo hij had willen luisteren. Maar dat wilde hij niet; hij was te fier en te grootmoedig van karakter, om te luisteren, en daarbij hij wist nu genoeg. De ijdele en onbeduidende saletjonker, tegen wien hij haar had gewaarschuwd, tegen wien hare familie haar tevergeefs trachtte te beveiligen, was nu hier met haar samen en zij duldde het, zij verdreef hem niet met toorn en trots; integendeel, zij sprak met hem als tot een innig vertrouwden vriend, en dat op een oogenblik, waarin zij hem zelven wachtte, waarin hij haar hoop had gegeven op eene gelukkige wending in haar lot. Meer wilde hij niet weten dan hij bij toeval had verstaan; de schuldige overvallen en beschamen, wilde hij evenmin. Hij ging liever voorbij.... voorbij als een vreemde wien deze zaak niet aanging. Alleen, hij ijlde voort met den spoed en de gejaagdheid van een verbannene. Slechts ééne gedachte beheerschte zijne ziel, en één besluit slechts rijpte er in zijn hoofd: zijne grieve verbergen, doen alsof hij de krenking niet had ontvangen. Dat moest hem te lichter vallen, omdat hij zekerheid meende te hebben, dat er geen tweede in het geheim was van zijne betrekking tot Lavinia, dan zij zelve; omdat zij voorwaar geene redenen had te spreken, waar hij zweeg, en omdat hij gelukkig zich nog niet aan don Paolo had verklaard, en nog geen enkelen stap had gedaan, die hem in een ander licht kon stellen dan dat van vriend van den Markies de Quitana. Hij zou dus lijden, zooals hij geloofde dat geen ander zou kunnen lijden, en zonderdat eenig mensch vermoeden kon, dat hij leed. En Lavinia zelve... die zwijgende minachting, die zich zelfs te
groot achtte voor een verwijt, zou voor haar de wreedste straf zijn, en vooral dan wreed, als zij begreep, dat hij alles wist; die koele onverschilligheid voor haar verlies moest haar iets teruggeven van de namelooze smart, die hij zelf voelde... dat zou zijne wraak zijn, maar ook zijn eenige. Het was alleen maar de vraag, of hij zou kunnen volbrengen wat hij voornam, en of het hem
| |
| |
mogelijk zou zijn een zielelijden, als het zijne, te verbergen voor allen, al zou niemand het uit zich zelf raden. Om er zich toe te sterken, zocht hij nog eene wijle de eenzaamheid in een ander gedeelte van den tuin, werwaarts de wandelaars door niets bijzonders werden heengelokt, en toen hij meende, dat zijne gemoedsbeweging niet meer zichtbaar was op zijn gelaat, trad hij eene der kleine tenten binnen, ingericht voor de ruste en verkwikking dier gasten, welke zich buiten de groote balzaal verkozen te bewegen. Don Emmanuel liet zich hier een verkoelenden sorbet bereiden, waarmede hij zich wilde verfrisschen, eer hij opnieuw zijne rol als gastheer ging voortzetten: taak, die hem nu vooral vreeselijk zwaar zou zijn te vervullen.
- Monsenor! mijn edele meester! wat deert u? is u iets overkomen? vroeg hem de dienende hofmeester.
- Ik heb dorst, Jacomo! en ik heb rust noodig...
- Dat zie ik, Monsenor... uwe voeten wankelen, en zooeven toen gij binnenkwaamt, was uw gang als van iemand, die van een ziekbed is opgerezen, en te zwak is om zonder steun te gaan.
- Neen, ik ben niet zwak, Jacomo! men zal het zien... neen, ik ben niet ziek, Jacomo! ik ben slechts... hersteld, sprak de Graaf, een gesprek met zich zelven voortzettende, terwijl het scheen, dat hij zijn dienaar antwoordde. Alleen, ik... moet gaan zitten.
Hij liet zich werkelijk nedervallen op de sofa, terwijl hij Jacomo strak bleef aanstaren, als tartte hij hem uit, iets anders dan vermoeinis op zijn gelaat te lezen.
Op hetzelfde oogenblik trad er iemand binnen, die zich terstond naar don Emmanuel heenwendde en uitriep:
- Gelukkig dat ik u eindelijk vinde, Graaf, want ik begon mij waarlijk te ontrusten...
- Waarover, jonker Peter? vroeg Fuentes, wien een schok door de ziele ging, toen hij dezen herkende. Toch niet over... onze gastvrouw? voegde hij er bij, zich zelf geluk wenschende met zijne geestkracht, terwijl hij Jacomo een wenk gaf zich te verwijderen.
- Juist over deze, Monsenor! hernam jonker Peter ernstig. Ik wist wel, dat zij veilig moest zijn onder uw geleide... maar toch, hare afwezendheid uit de zaal duurt nu wel wat heel lang,
| |
| |
en hoewel ik mij die verklaarde, vreesde ik, dat die aan anderen ietwat raadselachtig moest voorkomen.
- Gij verklaart u dat, jonker Peter? hernam Fuentes, terwijl hij hem aanzag met een zonderlingen glimlach. In waarheid, ik bewonder uwe scherpzinnigheid... maar het is te onderstellen, dat de senora nu reeds in de groote zaal zal zijn teruggekeerd.
- Te onderstellen, Monsenor... gij weet dat dan niet zeker? gij zelf hebt haar daarin dan niet teruggeleid?
- Ik, mijnheer! ik... volstrekt niet. Maar het is wel te denken, dat eenig ander...
- Eenig ander, Monsenor... neen, zoo ontkomt gij mij niet. Gij zult toch niet ontkennen, dat geen ander dan gij zelf donna Lavinia buiten de danszaal heeft gevoerd...
- Zooals gij gezien hebt.
- Gij hebt u daarop met de senora naar eene der weinig bezochte lanen begeven, en u met haar onderhouden.
- Slechts eenige oogenblikken, viel don Emmanuel haastig in. Want een noodlottig voorval riep mij elders... ik moest de Markiezin verlaten...
- Gij deedt het, zonder donna Lavinia in den kiosk terug te brengen?
- Zij verlangde buiten te blijven.
- En gij hebt aan dat verlangen toegegeven? gij hebt haar dus aan zich zelve overgelaten? Monsenor... voorwaar, dat is wel onvoorzichtig van u, sprak jonker Peter, hem aanziende met zulk een doordringenden blik vol van ongeloof en wantrouwen, dat don Emmanuel het hoofd afwendde, omdat hij gevoelde, dat de trilling van oneindige smart, die hem schokte, op zijn gelaat leesbaar moest zijn, toen hij antwoordde:
- Maar... zij was er immers veilig?
- Veilig? Monsenor... het kan niet in ernst zijn, dat gij dit zegt, dat gij in mij geene andere zorg zoudt onderstellen, dan die voor hare veiligheid.
En toen don Emmanuel niet antwoordde, maar slechts het hoofd afgewend hield, terwijl zijns ondanks hem een doffe zucht ontsnapte, toen begreep jonker Peter hoezeer hij juist had geraden, dat deze onverschilligheid een masker was; toen voer hij voort, meer dringend, maar op goedronden toon:
| |
| |
- Geloof mij, Monsenor, stel in mij uw vertrouwen, en zeg mij, waarheen gij haar nu hebt gebracht... of moet ik denken, dat gij haar van hier hebt ontvoerd?
- Ik, mijnheer, ik? riep don Emmanuel met afschrik. Hoe, in 's hemels naam, komt gij tot die onderstelling?
- Ik grond die op mijne voorkennis van uwe betrekking tot donna Lavinia, Monsenor.
- Gij bedriegt u, mijnheer... die betrekking bestaat niet, heeft nooit bestaan! riep don Emmanuel heftig.
- Op dit punt, Monsenor, kan ik u met zekerheid tegenspreken; want (en ik zeg het, om u gerust te stellen) donna Lavinia zelve heeft mij haar geheele vertrouwen geschonken, en...
- Heeft zij u mijn naam genoemd... werkelijk den mijnen... dan, wees er zeker van, dat zij u bedriegt... dat zij daarmede eene bedoeling heeft, die... in één woord, geloof haar niet.
- Zij heeft mij geen naam genoemd, Monsenor! hernam jonker Peter bedaard. Alleen heeft zij mij de geschiedenis van haar hart medegedeeld. En toen ik die wist, Graaf, toen zij mij het karakter geschilderd had van hem, wien zij beminde, was het mij niet moeilijk, ook de laatste ontdekking te doen en den persoon te kennen, die het voorwerp was van zulken diepen hartstocht.
- Voorwaar, mijnheer, gij zijt op het spoor van groote ontdekkingen, ik geloof het, hernam don Emmanuel met bitterheid.
- Ik geloof het zelf, Monsenor, en Uwe Excellentie moet mij niet euvel duiden, dat ik ze deed. Ik had op mij genomen over die jonkvrouw te waken... ik vertegenwoordigde haar bruidegom. Ik had een blik in haar hart en op haar karakter geslagen, die mij de grootste voorzichtigheid en waakzaamheid aanbeval, en tegelijk oprechte belangstelling in mij opwekte voor een liefde, die moed had om zulke hinderpalen te trotseeren. Ik stelde mij er dezen avond toe, om mijne opmerkingen te maken. Op niemand der aanwezende jonge mannen durfde ik met zooveel recht de schildering van donna Lavinia toepassen, als op u... op u alleen. En toch twijfelde ik nog, omdat de houding der senora jegens u in volkomene tegenspraak was met die onderstelling; maar ik wist reeds bij ervaring, dat hetgeen zij toonde, niet altijd de juiste uitdrukking was van hetgeen zij
| |
| |
voelde. Daarom toen ik zag, dat gij u met de jonge Markiezin uit de zaal verwijderdet, wilde ik mijne zekerheid hebben, en zoo nam ik de vrijheid onbemerkt te volgen... wel eene onbescheidenheid, Monsenor, maar de intentie was zoo goed, en ik durf zeggen zoo edelmoedig, dat ik mij deze bespieding niet behoef te schamen. Toen hoorde ik spoedig, dat de vreemde hoffelijke toon van zooeven plotseling werd verwisseld met een anderen, meer gemeenzamen, zeer vertrouwelijken, en die kennelijk op dat oogenblik niet voor het eerst werd gebruikt...
- En wat hebt gij gehoord... wat hebt gij verstaan? vroeg don Emmanuel in de heftigste spanning.
- Niets, Monsenor, want ik heb naar uwe woorden niet geluisterd, toen ik zag, hoe uwe hand de hare drukte, die zij u zoo zonder aarzeling had gereikt. Toen ik die onmiskenbare samenstemming tusschen u beiden had waargenomen, was het mij genoeg; want ik had mijne overtuiging, en ik ging terug in de balzaal, verzekerd dat ik donna Lavinia in eene waardige bescherming achterliet.
- Gij zijt... een... edel... mensch, riep nu don Emmanuel, terwijl hij tevergeefs zijne stem vastheid trachtte te geven en zijne zuchten in de mollige kussens der sofa meende te smoren.
- Welnu, Monsenor! vroeg jonker Peter met zelfvoldoening, zult gij mij nu vertrouwen?
- Ik heb u niets te vertrouwen, jonker... alles is hier uit.
- Verschoon mij, Graaf, ik oordeel, dat het hier nu begint.
En ziende, dat don Emmanuel niet antwoordde, en slechts moeite deed zijne aandoeningen te verbergen, ging hij naast hem zitten, vatte zijne hand, en sprak:
- Neen, Monsenor, wees gerust, het is hier niet uit.... dat behoeft niet te zijn, zelfs moet het niet zijn. Het kan wezen, dat gij het u dus voorstelt, en na een oneindig zwaren kamp die zware overwinning op u zelven hebt behaald, die het u mogelijk maakt, Lavinia af te staan. Het kan wezen, dat gij u dit offer voorstelt als uw hoogsten plicht, en dat gij door de smart dezer scheiding overweldigd en beneveld, geen anderen uitweg ziet dan zoo wreede scheiding. Maar ik, die kalm en zonder hartstocht uwe zaak kan overzien, ik durf u zeggen: dit offer behoeft niet gebracht te worden, het mag niet gebracht
| |
| |
worden. Ook, gij ziet daarbij alleen op u zelven, op de kracht van uw mannelijk karakter, van uw sterken geest, en niet ook op Lavinia, op de ongelukkige, die gij met haar hartstochtelijk gemoed aan al de jammeren eener hopelooze liefde ten prooi geeft, te midden van een gehaten echt... die wel door de overmacht der omstandigheden tot dit offer gedwongen kan worden, maar die het niet als gij vrijwillig zal brengen uit hoog gevoel van plicht, noch als gij den wil en de sterkte heeft, het volkomen te brengen. Dit moogt gij niet, don Emmanuel, zoo waar gij een edelman en christen zijt. Gij moogt haar niet aan zich zelve overlaten, noch toestaan dat men haar tot die verbintenis dwingt, waarmede gij weet, dat haar hart niet instemt. Ik had u dit later willen zeggen en op een meer gelegen tijdstip; maar nu ik u dus neêrgedrukt zie en zonder eenig besluit tot handelen, nu moet ik u mijn ernstigen raad doen hooren, eer het te laat is. Gij zijt verplicht te doen, wat donna Lavinia mij heeft verboden, wat zij zelve niet meer zal kunnen doen. Gij zijt verplicht, met don Paolo te spreken... gij zijt verplicht hem te openbaren, welke betrekking er bestond tusschen u en zijne dochter, eer gij haar als de bruid van een ander kendet... welke edelmoedigheid u deed terugtreden, ondanks de groote rechten, die gij verkregen hadt op haar hart... en eerst als gij dat hebt gedaan zonder bate, kunt gij zeggen dat gij gedaan hebt wat gij moest, en dat alles uit is. Eerst dan is scheiding plicht geworden.
- Scheiding is plicht geworden, herhaalde don Emmanuel, met eene uitbarsting van smart, die bewees, dat hij niet langer machtig was zijne gewaarwordingen in zich zelven te besluiten. Men heeft ook plichten jegens zich zelven... en al kwam don Paolo mij nu de hand zijner dochter aanbieden, ik zou aan mij zelven verschuldigd zijn die af te slaan... mijn eergevoel zou er mij toe dwingen.
- Ik begrijp, door welke nobele ingeving gij u dien afstand zoudt laten voorschrijven. Maar geloof mij, het gaat te ver, het brengt u tot overdrijving. De Markies de Quitana zou uwe vriendschap niet waardig zijn, als hij dit offer van u kon aannemen.
- De Markies de Quitana... maar het is niet aan den
| |
| |
Markies de Quitana, dat ik het breng... aan hem niet meer, sinds ik weet om welke reden hij die verbintenis doordrijft... Maar nu, voorwaar nu, ze zijn elkander waard, viel hij zichzelven in de rede met eene onuitsprekelijke bitterheid.
- Elkander waard... de Markies donna Lavinia's hand begeeren, uit oorzaken, die gij afkeurt, riep van Rijnsse. In trouwe, Monsenor, nu moet gij u verklaren... nu moet gij mij zeggen wat er is.
- Er is niets minder dan dit... dat mijne eer mij verbiedt, aan de verbintenis met eene vrouw te denken, die tegelijk de hulde aanneemt van den eersten loshoofd den besten.
- Jaloezie! riep van Rijnsse met bevreemding. Die zwakheid had ik in don Emmanuel niet gewacht.
- Zeker, neen! riep deze. Men is niet naijverig op de gunsten eener vrouw, waarvoor men de achting verloren heeft. En om u te bewijzen, dat ik recht heb zoo te spreken... gij hebt mij naar donna Lavinia gevraagd... welnu, toen ik mij straks bij haar wilde voegen, vond ik haar samen met den Franschen avonturier Hippolyte de St. Savornin.
Van Rijnsse sprong van schrik van de sofa op; toch riep hij:
- Neen, Monsenor, neen, gij vergist u... dat kan niet mogelijk zijn.
- Mij dunkt, mijne diepe verslagenheid moet het u reeds gezegd hebben, dat ik gezien heb... met deze mijne eigene oogen gezien... hoe zij daar nederzat in gemeenzaam en vertrouwelijk onderhoud met dien man, jegens wien zij minachting huichelt... en dat in de oogenblikken zelve, waarin zij mij kon wachten. O, dit in te denken doet mij duizelen; verraden, bedrogen door Lavinia, en voor wien bedrogen... voor een lichtzinnigen dwaas, wiens verdiensten bestaan in zijne parfumeriën en in zijne linten. En ik, die geloofde, dat ik vriendschap, dankbaarheid en alles moest achterstellen, om haar te redden, ten koste van alles, omdat mijne onvoorzichtigheid de rust harer jeugd had verstoord, en omdat ik mij verbeeldde de eenige te zijn, die haar nu nog gelukkig kon maken. O, hoe ze zich vermaakt moet hebben met haar geestigen Franschman over den belachelijken waan van den ernstigen Spaanschen grande.
| |
| |
En don Emmanuel verbeet zich de lippen tot bloedens toe, onder den heftigen toorn, die opvlamde door deze beschouwingen. Van Rijnsse zelf was diep getroffen door deze ontdekking; hij had nog daarenboven, als wij ons herinneren, zijne bijzondere redenen, om in Lavinia's verstandhouding met den chevalier als een opzettelijk verbreken van haar gegeven woord te zien; maar toch hij zag haar samenzijn met dezen anders in dan don Fuentes.
En toch, Graaf, en toch, voegde hij hem bemoedigend toe, behoeft gij nog niet aan eene ontrouw jegens u te gelooven. Ik heb recht om te denken, dat zij veeleer in den chevalier een bondgenoot zocht tegen den Markies de Quitana, dan een mededinger voor u... Gij hadt, dunkt mij, beter gedaan u te vertoonen, u bij haar te voegen, en het tooneel zou zich dan wellicht voor u opgehelderd hebben op bevredigende wijze.
Don Emmanuel schudde het hoofd; hij kon niet gelooven. Jonker Peter vervolgde:
- Ik heb een goeden grond voor hetgeen ik zeg, want...
En hij deelde hem in korte woorden mede wat er tusschen hem zelven en donna Lavinia was voorgevallen over den ridder. Maar zelfs dit vermocht niet het zieleleed van den Spaanschen edelman te verzachten. De eerste krenking was zoo diep gegaan, dat zij met zijn geloof, met zijn vertrouwen, ook de teedere bloem der liefde had uitgerukt, die niet meer wortelen kon, waar dezen verdorden.
- Het moge dan zijn, dat zij nu niet tegen de trouw, vrijwillig aan mij geschonken, samenspant, maar toch de vrouw, die zulke middelen en zulke listen liever gebruikt, dan zich te voegen naar de plichten, die zij heeft op zich genomen, en zich te houden aan de geloften, die zij heeft afgelegd... die vrouw kan niet meer mijne vrouw zijn. Ik kon hartstocht hebben voor eene geliefde... maar mijne bruid moet ik kunnen achten, zal zij mij passen als gemalin... en ik kan niet meer in Lavinia's karakter gelooven.
- Monsenor, ik zal in dit oogenblik hare zaak niet langer bij u bepleiten. Liever ga ik het mijne doen, om u hare onschuld te bewijzen, sprak van Rijnsse. Intusschen, Monsenor, tracht uwe kalmte te herwinnen...
| |
| |
- Ik ben kalm geworden... het heeft mij verlicht en hersteld, dat ik mij heb kunnen uiten... Alleen, gij zijt een man van eer... gij weet hoeveel een edelman aan de zijne hecht... verberg het, verberg het bovenal voor haar, dat gij mij dus hebt zien lijden.
- Ik weet wat ik u en mij zelven verschuldigd ben. Verlaat u hierin gerust op de Hollandsche trouwe.
Daarop scheidden zij: don Emmanuel om nu met vasten tred de danszaal binnen te gaan; en van Rijnsse om Lavinia op te zoeken, waartoe hij van den Graaf eenige aanwijzing had gevraagd.
Wij van onze zijde moeten nu naar de jonge Markiezin omzien, wier onderhoud met den chevalier al spoedig eene belangrijke wending had genomen. Wij zullen, geloove ik, wel doen, dat op te vatten waar wij het afbraken, om het oordeel, dat wij over haar karakter moeten spreken, althans niet op onvolledige waarnemingen te gronden.
- Gij weet, dat ik den Markies de Quitana huwen moet... dus ving Lavinia aan en vestigde haar sprekend oog veelbeteekenend op Hippolyte.
- En dat gij hem niet bemint, viel hij in.
- Hoe weet gij dat, chevalier?
- Maar, senora, dat is duidelijk aan de kenteekens...
- Wat noemt gij kenteekens?
- Bij voorbeeld, dat gij don Emmanuel de Fuentes niet tot vertegenwoordiger van den bruidegom hebt gewild.
- Dat kan persoonlijke grieve zijn tegen dezen...
- Verschoon mij, senora. Als eene vrouw bemint, zet zij zich over zulke grieven heen, en ziet niet zoo nauw op de middelen, die haar naar het geluk voeren.
- Gij zoudt het dus in eene vrouw begrijpen... en verschoonen, dat zij de middelen aangreep, die zij geschikt achtte, haar tegen het vreeselijkst ongeluk te beveiligen... waren ook die middelen vreemd en veellicht ietwat ongerijmd... ietwat gewaagd.
- Ik zou eene vrouw te hooger schatten, naarmate zij meer moed had, om ze aan te grijpen, riep Hippolyte met vuur, want hij vatte groote verwachting uit dezen aanvang, en hij oor- | |
| |
deelde, door zijne opgewondenheid haar nieuwen moed in te spreken om te vervolgen.
- Weet dan, chevalier, dat ik u uitgekozen heb, om er mij heen te voeren.
- Naar het altaar, Markiezin... in plaats van den Graaf Fuentes? riep hij met verwijt. Wacht dat nooit van mij.
- Neen, integendeel, naar het geluk... en dat ligt niet voor mij in dat huwelijk... gij hebt het uitgevonden, en ik stem het u toe. Lang reeds hield ik daarvoor het oog op u gevestigd, beproefde uw geduld door teleurstellingen, uwe lankmoedigheid door verwisseling van luim, uwe volgzaamheid door eischen, die veler goeden wil zouden hebben uitgeput. Ook heb ik lang geaarzeld, mij geheel aan u te vertrouwen, omdat ik hoopte alles te kunnen afdoen zonder u... Maar nu... helaas, ik weet nu beter, dat ik zelve als een gebonden slachtoffer mij moet laten heenleiden, werwaarts zij willen, en niets voor mij zelve zal kunnen doen... en dat juist, nu ik de overtuiging heb verkregen, bemind te zijn waar ik bemin, en nu ik weet, dat niets dan dat gehate huwelijk zich stelt tusschen het geluk en mij...
- Maar dan moet dat huwelijk niet gesloten worden! riep de ridder met levendigheid.
- Het moet gesloten worden, daaraan is geen ontkomen meer... alleen ik wil, dat men mij bevrijde van den Markies de Quitana...
- Dat is heel gemakkelijk te doen, senora... Wilt gij, dat ik naar Spanje zal reizen, om hem uit te dagen in een duel....? Mijn degen is zoo goed als... mijn hart; wees daarop gerust, beminnelijke Lavinia. Ik heb nooit ernstig gewild eene tegenpartij te treffen, of hij is gevallen.
Lavinia glimlachte om zijn overijver. Zij vond, dat de chevalier toch ontzaglijk veel gelijkenis had met den held van Cervantes.
- Dat is niet precies wat ik verlang, zeide zij. Want, behalve de mogelijkheid van eene verkeerde uitkomst, zou dan nog in dien tusschentijd mijn huwelijk gesloten zijn, en ik onder sterk geleide heengevoerd naar Spanje...
- Maar eene jonge weduwe is immers vrij...?
- Zoo vrij, dat men mij, onder voorwendsel van dit weduw- | |
| |
schap, in een klooster zou doen opsluiten; viel zij met bitterheid in.
- Neen, dan moet dat niet zijn, sprak hij teleurgesteld, want hij begon reeds voorliefde te krijgen voor zijn avontuur.
- Het moet ook niet zijn, herhaalde zij. Maar ik zal u zeggen wat zijn moet. Gij kent dien Hollandschen heer, dien jonker Peter van Rijnsse?
- Gij kunt denken hoe ik hem haat, Lavinia! sprak Hippolyte, die den toon van teeder verwijt hier gepast achtte.
- Dat is onnoodig hernam zij koel. Het is genoeg, zoo gij moed hebt om tegen hem te strijden...
- Gij bedoelt met den degen in de hand, senora? Niets kon beter treffen. Ik brand van verlangen, om mij met hem te meten in een vormelijk tweegevecht...
- Het zou eigenlijk geen duel zijn, maar... een aanval...
- Senora! riep de chevalier, ietwat gekrenkt, ik ben geen bandiet...
- Gij zijt een ridder, een echte preux, die de dames verlost, welke men geweld aandoet, viel zij in, hare stem tot den toonval van zachte vleierij buigende.
- Hij zou het zijn, die u dwingt? vroeg Hippolyte verwonderd.
- Hij is het, dien ik ten laatste heb moeten aannemen als den vertegenwoordiger van mijnen bruidegom; die mijne hand zal aannemen uit de hand van den priester, en die mij niet weêr zal loslaten, voor hij mij naar den gehaten echtgenoot zal hebben heengevoerd.
- Dat zal ik niet gedoogen... ik zal mij daartusschen werpen, en liever alles wagen, dan toe te laten dat men u zulken dwang aandoe.
- Chevalier, gij zijt de vriend, de helper, dien ik noodig heb en zooals ik mij dien wensch; want gij raadt mijne ontwerpen, eer ik ze heb uitgelegd.
En Lavinia reikte hem hare hand, uit dankbaarheid dat zij zoo goed begrepen werd, en hij maakte zich daarvan meester om die te kussen. Met eene lichte beweging van ongeduld hervatte zij:
- Alleen, wees niet te haastig met de uitvoering van hetgeen
| |
| |
gij voorneemt. Wacht met geduld het oogenblik af, dat ik u daarvoor zal aanduiden, en ontzet u niet, al ziet gij mij heenrijden uit Nijmegen onder zijne hoede... Alleen, volg ons, volg ons heimelijk... en met eenige vertrouwde lieden... want het oogenblik zou kunnen komen, dat gij ze noodig hadt... Ik zal u de middelen doen toekomen, ze aan te schaffen.
- Ik beken, senora, dat een avontuur als dit niet tot mijne gewoonten behoort... want dit begint te gelijken naar eene openlijke en gewelddadige ontvoering...
- Eene bevrijding, viel zij in. En daarbij de verantwoordelijkheid van deze daad komt op mij.
- Maar toch de gevolgen, die zij hebben kan, voor mij...
- Een persoon van machtigen invloed zal u in zijne bescherming nemen.
- Wie toch, wie? vroeg Hippolyte onrustig, want hij vreesde den naam te zullen hooren van den gelukkige, die zoo hartstochtelijk werd bemind, dat Lavinia zooveel voor hem durfde wagen.
- De eenige persoon, op wiens bescherming en invloed de senora van nu aan te rekenen heeft, is de Markies de Quitana, sprak nu van Rijnsse, die sinds eenigen tijd onopgemerkt getuige was geweest van dit onderhoud, en die, nu alles wetende wat hij oordeelde recht te hebben te weten, onnoodig vond, deze schuldige tweespraak langer ongestoord te laten.
Lavinia kon een lichten kreet van schrik niet weêrhouden, toen zij den man voor zich zag, tegen wien zij met zooveel boosaardige list samenspande, en de angst of hij ook meer gehoord mocht hebben dan de laatste phrasen, gaf haar den moed der wanhoop, om te vragen, of hij reeds lang daar was geweest?
- Waarom vraagt gij dit, senora? sprak hij koel.
- Ik vreesde... dat mijn afzijn uit de danszaal wat lang heeft geduurd, en dat men dit heeft opgemerkt... hernam zij, door zijne kalmte overtuigd, dat hij niets had begrepen, wat tegen haar getuigde.
- Zoo is het werkelijk, senora, en daarom ben ik hier, om u derwaarts terug te leiden.
- Maar... ik wachtte hier don Emmanuel, hernam zij
| |
| |
aarzelend, en ontrust bij de gedachte, dat zij dezen niet had weêrgezien.
- De Graaf heeft zeer vele bemoeiingen. Gij zoudt hem vruchteloos wachten. Volg mij, senora! hernam van Rijnsse op zulken toon, dat zij het niet weigeren durfde, zijn arm te nemen.
De ridder, nog meer verschrikt dan Lavinia, had tevergeefs getracht zich eene rustige houding te geven en was met zijne eigene figuur verlegen. Hij voelde wel, dat dit het oogenblik niet was om van Rijnsse aan te vallen; en al ware dit geweest, daartoe had Hippolyte niet kunnen besluiten in ditzelfde oogenblik, of van Rijnsse had hem daartoe moeten uitlokken. Maar de waardige houding, de ernstige, gebiedende toon van jonker Peter dwong hem ontzag af, en de innerlijke bewustheid, dat hij bezig was, een boozen aanslag te beramen tegen dezen man, maakte hem schuw en schuchter. De ridder was een ingebeelde loshoofd, een bretteur, die een onbepaald geloof had in het recht van zijn degen, maar hij was niet de man voor eene opzettelijke misdaad, en een vooruit overlegde aanval tegen het leven van wie niet op tegenweer kon verdacht zijn, streed met alle zijne begrippen van eer; - en hoewel hij onder Lavinia's vuurblik alles had beloofd en alles had aangenomen wat zij wilde, toch voelde hij zich tegenover zijne partij beschaamd en vernederd. Hij kon geen woord vinden om tot dezen te spreken. Hij was opgestaan, en had instinctmatig de hand aan den degen geslagen, en toen van Rijnsse hem zeide: ‘Mijnheer de ridder, mevrouw Colbert heeft de danszaal verlaten en verlangt uw dienst!’ gehoorzaamde hij met eene zwijgende buiging, overgelukkig dit voorwendsel te vinden, om zich te kunnen verwijderen, zonder den schijn te hebben van te vluchten.
- Jonker Peter, gij verdenkt mij zeker, mijne belofte gebroken te hebben, wat den ridder betreft, sprak Lavinia aarzelend, want het eene bedrog sleepte haar voort tot het andere. Maar ik verzeker u, de schijn is tegen mij.
- Ik heb niet de gewoonte te oordeelen naar den schijn, senora! hernam hij ernstig. Maar geloof mij, laat dit onderwerp rusten... alleen bedenk dit: er zijn fouten, die heenvoeren tot misstappen, en een enkele misstap brengt soms tot een diepen val.
| |
| |
En met die woorden voerde hij haar de danszaal in.
- Wist ik slechts wat hij gehoord heeft, dacht zij bij zich zelve. Maar toen zij was binnengetreden, werd hare aandacht terstond afgeleid; want zij zag don Emmanuel in een zeer levendig gesprek met de maréchale d'Estrades, wier oogen vonkelden van geest en vroolijkheid. Op dit gezicht voelde zij zich aangegrepen door den gierenklauw van argwaan en ijverzucht. Hij had vergeten, dat zij hem wachtte tot het wichtigste onderhoud van hun leven: een onderhoud zoolang reeds begeerd, en met zooveel zorg mogelijk gemaakt. Hij had het vergeten in het gesprek met deze vrouw, wier luim en vernuft hem dus hadden aangetrokken. Dat was te veel; het verwijt, dat haar op de tong brandde, moest zij uiten, al zou zij ook daardoor zich geheel verraden en het masker der koelheid afleggen, dat zij omtrent don Emmanuel had weten te bewaren.
Zij voegde zich bij de sprekenden.
- Eilieve, Graaf! zeide zij, leid mij eene wijle de zaal rond, wij hebben met elkander te spreken.
- Verschoon mij, senora! hernam hij met al de zelfbeheersching, die hem mogelijk was, verschoon mij... ik heb u niets meer te zeggen.
- Don Emmanuel! riep zij, en werd bleek als een doode.
Maar hij keerde zich opnieuw tot de maréchale, en zeide vrij luid:
- Gij wilt mijne biecht, mevrouw... welnu dan, ik zal u de waarheid zeggen. Ik heb eens in mijn leven eene ernstige liefde opgevat, maar ik heb de kracht gevonden, die te overwinnen... omdat... het noodig was...
- En is dat lang geleden? vroeg de maréchale, plagend.
- Het is verleden, ja, mevrouw! hernam hij, zóó ernstig, dat zij nauwelijks moed had, om met een schertsend glimlachje te zeggen:
- Gij zult dan nu Malthezer worden...?
- Dat is onnoodig, mevrouw, mijn eigen vaste wil beschermt mij beter dan eene gelofte, hernam hij.
Lavinia had alles gehoord - zij had genoeg gehoord. Gelukkig was jonker Peter in hare nabijheid gebleven. Hij zag, dat zij zijn steun noodig had; hij geleidde haar naar eene sofa, en liet haar daar aan hare overdenkingen over.
| |
| |
Het feest liep ten einde. De Markiezin Colbert was vertrokken, ondanks de bevredigende voorstellen van don Christin, die, toen hij de partij verliet, bij zich zelven deze overweging maakte:
- Mij dunkt, ik kan nu aan dom Ronquillo schrijven, dat zijne intentiën bereikt zijn, en dat ik de elementen gereed heb en geordend, om op zijn eersten werk uit te roepen: ‘Troye staat in brand!’
Don Emmanuel had de maréchale d'Estrades naar hare koets geleid, want Graaf Antonie was haar eenigszins ontrouw geworden en bleef nog dansen. De Spaansche heer had van haar de verzekering erlangd, dat de maréchal d'Estrades tusschenbeide zou treden, als mevrouw Colbert de zaak van den chevalier en wat er meer gebeurd was, al te hoog opnam.
Het verdere van het nachtelijk feest liep nu rustig en geregeld af. Jonker Peter vermeed als opzettelijk Don Emmanuel, ten bewijze dat hij niets goeds had te melden. Ten laatste echter vermande zich de Graaf, en vroeg hem met zekere bitterheid: Welnu?
De Hollandsche edelman wilde het ergste niet zeggen, maar boog het hoofd en haalde de schouders op.
- Ik had gelijk, niet waar? vroeg Fuentes somber.
- Ik mag u niet bedriegen. Zij is uwer niet waardig... maar toch, zij heeft aanspraak op medelijden en op bescherming... en wat mij betreft, ik zal haar die blijven verleenen tot aan het einde.
Don Emmanuel drukte hem de hand tot eenig antwoord.
|
|