| |
| |
| |
IX.
Maar naar de opinie van den baron had het wèl haast. Want een paar dagen na de theevisite kreeg mevrouw Trotsenburg een briefje van hem, waarin hij verlof vroeg nogmaals een bezoek te brengen op een door haar zelve aan te geven uur; hij wenschte een onderhoud te hebben onder vier oogen met Laura, dat in zekeren zin als een vervolg op hun laatste gesprek kon worden aangemerkt.
‘Wat zal ik antwoorden?’ vroeg mevrouw Trotsenburg, Laura aanziende. ‘Ik vrees te begrijpen...’
‘Ik begrijp, lieve moeder, en - ik vrees niet! Laat hem komen,’ antwoordde Laura met schitterende oogen.’
.......................
.......................
De baron van Leeuwendael was diep in de zestig; toch had hij straffeloos een tiental jaren kunnen sluiken. Het is zoo, zijn haar was grijs, ja zilvergrijs, maar dat fijne glanzige wit verhoogde de frischheid van zijn teint. Hij was een van die kloeke, ongebogen grijsaards, die den blos der gezondheid op de wangen dragen, en die vroolijker en sterker zijn dan menig aankomend jongeling. Er waren geen rimpels op zijn gelaat te bekennen, of het moest zijn in de hoeken der slimme donkerbruine oogen en op het breede voorhoofd; maar die werden vermomd onder de witte krullende haren, die schijnbaar achteloos, maar zeker niet zonder opzet wat laag neerhingen, als een toupet uit de dagen van het eerste Keizerrijk. Hij hechtte kennelijk aan dit détail, en
| |
| |
hij had daar geen ongelijk in, want het deed de donkere wenkbrauwen te sterker uitkomen, die zeker bijzondere zorg vereischten om zoo ongemeen zwart te blijven, terwijl de sneeuw van den ouderdom reeds de kruin dekte.
Dan... de geheimen van zijn toilet laten wij aan zijn kamerdienaar. Te oordeelen naar 't geen voor oogen lag, was de uitdrukking van zijn gelaat schrander en levendig, al was er mogelijk meer sluwheid en ironie waar te nemen in den glimlach, die er rondom zijn fijnen, wat ingetrokken mond speelde, dan gulle vroolijkheid; maar een terugstootenden indruk gaf het niet, en het was wel aan te nemen dat hij succès had gehad in de groote wereld, en dat hij van deze triomfen nog niet behoefde af te zien. Hij was geen vieux beau, met wiens pretensies men lachte, hij was een ‘serieus man,’ voor wien men een weinigje bang was; want hij kon zeer scherp zijn en zeer malicieus, en was er voor bekend, dat hij er niet tegen opzag om eene reputatie te bederven met een paar tongslagen.
Zijne kleeding was die van een man die geen fat wil zijn, maar die toch hecht aan den indruk dien zijn voorkomen op anderen moet maken. Hij was coquet op zijne handen, die, blank en gevuld, met den adellijken zegelring prijkten.
De staatszorgen, die toch een tijdlang in volle zwaarte op hem hadden gedrukt, bleken hem niet gedeerd te hebben, toen hij eens dien last weer had afgeschud - ‘on ne m'y prendra plus,’ had hij lachende tot zijne intimes gezegd. De geestdrift voor de publieke zaak had hem niet verteerd, hij had geen hervormer willen zijn, hij had zich niet overspannen, hij had zich in niets overijld, hij was routinier geweest; en toen de stroom des tijds tegen de oude baan inliep, was hij met volkomen gewilligheid en met volkomen kalmte ter zijde gegaan. Daarmee is niet gezegd dat hij geen stillen maar diepen wrok hield tegen de nieuwe richting, en hij toonde altijd Schadenfreude, als een van hare voorstanders culbuteerde of in zijne eigene plannen verward raakte.
Maar met l'homme public hebben wij eigenlijk niet te maken; wij spraken er slechts even van, om een oog te geven op zijne persoonlijkheid. Zijne smart over het verlies zijner gemalin behoorde ook sinds lang tot het verledene, en hij genoot nu in
| |
| |
volle rust zoowel de vrijheid van het weduwnaarschap, als de eer van zijn titel zonder last. Hij was zeer rijk en had groote bezittingen, die hij met veel beleid wist te beheeren, maar hij was noch een schraper noch een verkwister, en schoon hij doorging voor een mild gever, was het toch van hem bekend, dat hij zich nooit liet wikkelen in een van die gerisqueerde ondernemingen, die beloven de kapitalen te vertiendubbelen, maar die wel eens eindigen met de fortuinen te verslinden. Eén groote ramp had hem getroffen, die hij niet als al het andere met luchtigheid had kunnen verzetten - hij had een kind gehad, een zoon, die de erfgenaam had moeten zijn van zijn titel en bezittingen, en die op achtjarigen leeftijd, door een noodlottigen val, plotseling den dood had gevonden. Sinds had de baron nooit meer het buitengoed willen betrekken waar dit ongeluk was gebeurd. Hij had eene eenige zuster, die weduwe was en tegen welke hij een diepen onverzoenlijken wrok koesterde, omdat zij kinderen had, die ten gevolge van dat overlijden als de vermoedelijke erfgenamen van zijne goederen waren aangewezen, een wrok echter, die gemaskerd werd onder hoffelijke vormen. Want hij was de man niet, die openlijk en zonder geldige redenen met familie-tradities zou breken, maar het was niet onmogelijk dat hij peinsde op een middel om zekere verwachtingen te leur te stellen, en dat hij zich niet al vooruit verkneukelde in de voldoening, die zulke wraakneming hem zou schenken. - Doch het wordt tijd, hem zelf te laten optreden.
Het avonduur door mevrouw Trotsenburg tot zijn onderhoud met hare dochter aangewezen, was daar, en de coupé van den baron stond voor het huis, waarvan zij de eerste verdieping bewoonden.
Zoodra van Leeuwendael was binnengelaten, trok het rijtuig af: de kortere of langere duur van het bezoek was niet te bepalen: Zijne Excellentie zou te voet terugkeeren.
Hij droeg een zwarte gekleede jas; in het knoopsgat stak een rozet met de verschillende linten zijner decoraties. Het elegante overhemd, waarin een paar diamanten knoopjes schitterden, kwam juist genoeg uit het wit piqué vest te voorschijn om gezien te worden, zonder dat er opzet in lag. Aan een fijn zwart
| |
| |
koordje waren zijne besicles gehecht, maar hij gebruikte die niet dan om er al sprekende mee te spelen. Zijn pantalon was van eene fijne grijze stof, en de glacé handschoenen waren van dezelfde tint. Zijne haren waren nooit van zuiverder glans, zijne wenkbrauwen nooit van meer sprekend zwart geweest, noch zijn blos frisscher en jeugdiger, dan toen hij met volkomen ongedwongenheid het salon binnentrad en zijne buiging maakte. Hij vond Laura alleen en sous les armes, zooals men denken kan. Hare wapenrusting was gracieus en toch eenigszins in een stemmigen toon, zooals dat bij de gelegenheid paste. Zij bestond uit een zwart grenadine kleedje, een weinig gedecolleteerd, met een plisse van dezelfde mollige stof rondom den hals, 't geen hare blankheid sprekend deed uitkomen. Door het glanzige gaas van de mouwen heen kon men de fraai gevormde armen bewonderen, terwijl hare aristocratisch fijne handen deden vergeten, dat zij toch eigenlijk van burgerlijke afkomst was. Zij droeg geen anderen opschik dan een rozeknop in 't haar.
Zij verwelkomde haar bezoeker met een allergracelijkst glimlachje, maar het rozenblosje op haar wangen was wel wat bleeker dan gewoonlijk. Zelve schoof zij een armstoel aan voor den baron, en zette zich tegenover hem op eene causeuse - de tijd, toen zij op een pliant aan zijne knieën neerzat en hem haar pop te bewonderen gaf, was voorbij!
Dit verschil scheen hem ditmaal sterker te treffen dan ooit, en al had hij er vooruit op gerekend, toch had hij moeite om zich niet door zekere emotie te laten vervoeren.
‘Wat ziet gij er vandaag weer allerliefst uit, chère enfant,’ sprak hij. ‘Zoo ik niet evenzeer rekende op uw bonsens als op uwe beminnelijkheid, zou ik haast wat verlegen zijn met het onderwerp dat ik heden moet aanroeren. Geheel onvoorbereid echter hoop ik u niet te treffen. Wees oprecht en zeg mij wat gij daarvan denkt, dat ik zoo ceremoniëel om een onderhoud heb gevraagd met mijn lief oud vriendinnetje?’
‘Ik denk dat mijn trouwe hartelijke vriend woord heeft gehouden en eens rond gekeken heeft om eene goede partij voor mij te zoeken.’
‘En... als hij nu werkelijk meende die gevonden te hebben, wat zoudt gij dan van hem zeggen?...’
| |
| |
‘Allereerst, dat hij zich wel wat heel veel gehaast heeft, want...’
‘Want? - Gij zijt toch niet weer tot het vaandel van het liberalisme overgeloopen?’ viel hij in, zijn best doende om onder scherts de pijnlijke gewaarwording te verbergen, die haar malicieus antwoord hem gaf.
‘O, neen! Onder die banier weet ik heel goed dat ik niet pas. Maar dat belet immers niet, waarde baron, dat ik overigens vrij wil blijven om... partij te kiezen!’
‘Wel zeker, chère belle, ik zal u mijne keuze waarlijk niet opdringen; maar gij zult een oud vriend toch wel vergunnen u voor te lichten, eer gij afslaat wat u mogelijk eene schitterende toekomst zou kunnen openen... Ik herhaal het, gij bezit bonsens, en gij zult zelve inzien dat het niet verstandig is om te verwerpen wat men niet kent.’
‘Dat is ook mijn voornemen niet,’ viel zij gulgauw in; ‘ik wilde alleen weten...’
‘Welke voordeelen de partij in kwestie aanbiedt, niet waar!’ hervatte hij met een glimlach. ‘Welnu, sta mij toe u het pour en het contre te schetsen, en antwoord mij niet te overhaast, niet voor ik mijn pleidooi heb ten einde gebracht. Ik begrijp zeer goed wat u in mijne bemoeiing tegenstaat. Een jong meisje wil een liefdesroman als inleiding voor het huwelijk, en datgene wat ik voorstel is een mariage de raison. Aan hare zijde althans zou het niet anders zijn te noemen, en ik geef toe dat Laura Trotsenburg, even in haar twintigste en gesierd met alle gaven van schoonheid en geest, niet in die condities is, waarvan men zeggen kan dat zij zich haasten moet met haar établissement. Maar toch, de tijd is niemands vriend, en de held van de jeugdige illusies kon wel eens lang, zeer lang op zich laten wachten eer hij verscheen, en dan nog mogelijk in de gestalte van een pauvre sire, die niets had te bieden dan - rozegeur en maneschijn.... die na de lune de miel voor armelijk huisbakken brood zouden moeten verwisseld worden.’
‘Wees er zeker van, baron!’ viel zij in met wat hoogheid, ‘dat ik zoo'n huwelijk nooit zal doen.’
‘Ik geloof u, ma chère; ik ken u veel te goed; om eene dwaasheid van u te vreezen. Maar, wij leven in de eeuw van
| |
| |
het materialisme en... en... zelfs Romeo zou in onzen tijd zijne Julia niet schaken, als er geene sprake was van een bruidsschat. En.... hij kan ook niet anders; zelfs de meest onbaatzuchtige moet tegenwoordig rekenen. Een diamant wil niet in valsch goud worden gezet - en - het leven stelt groote eischen. Geen verstandig jongmensch, die iets weet van 't geen er tot een damestoilet behoort, die iets weet van 't geen eene hedendaagsche huishouding vraagt, zal het alleen op eigen krachten laten aankomen, om in dat alles te voorzien. Daarom trouwen zelfs vermogende jongelieden niet, en smoren de stem van hun hart, of zetten zich over alles heen en vragen het eerst naar de fortuin van den schoonpapa, om zich daarna te vergenoegen met hetgeen de jonge dame is of niet is! Naar dezen regel blijft het beminnelijkste jonge meisje wie zij is, als zij het ongeluk heeft geene fortuin te bezitten. Met ieder jaar vermindert er iets van hare kans, die slechts op hare bevalligheid berustte; met ieder jaar wordt zij eene schrede ter zijde gedrongen, om ten laatste uit de kracht der noodzakelijkheid de plaats te vinden in de rij der teleurgestelde en vergetenen, die men tusschen een glimlach en een medelijdend schonderoptrekken als de ‘oude vrijsters' aanwijst!’
Hij had Laura al sprekende scherp waargenomen, en zag dat iets als eene huivering haar door de leden ging.
‘Zóó kan het uitvallen, chère belle, als men al te veel tegen een mariage de raison opziet,’ eindigde hij.
‘Ik heb immers niet gezegd, dat ik daar zoo absoluut tegen ben?’ viel zij in.
‘Welnu, als wij het op dit punt eens zijn, durf ik met vrijmoedigheid mijn candidaat aanbevelen; want dit uitgezonderd dat hij moeielijk de held van een liefdesroman kan zijn, zooals een jong meisje zich dien voorstelt, zijn alle convenances van rang, fortuin en positie aan zijne zijde, en hij is in staat evenzeer als bereid om te voldoen aan de stoutste verwachtingen, die gij u hebt kunnen maken van een schitterend établissement. Het zou de mauvais goût zijn, u het cijfer zijner inkomsten op te geven en reeds nu de douairie te bepalen, die u zou worden toegekend. Daarmee kan men wachten tot de notaris geroepen
| |
| |
wordt om het huwelijks-contract op te maken. Ik mag alleen dit zeggen dat hij van wien we spreken, u terugbrengen zal in de sociale positie die uwe familie vroeger heeft ingenomen, en van waar gij niet zoudt afgedaald zijn, had men mijn raad willen aannemen. Doch dat is voorbij; gij hebt nu den leeftijd om voor u zelven te kiezen, en dus vraag ik u, of gij niet voelt dat gij geboren zijt om in onze eerste kringen te schitteren, om aan het hoofd te staan van een huis dat op den besten voet is ingericht, om uwe equipage te hebben, om voor geen andere dame onder te doen in rijkdom van toiletten, om aan den arm van een gemaal die gewoon is zijn hoofd overal met fierheid op te heffen, tot in de hofzalen te worden opgeleid...’
‘Baron, baron! gij zoudt mij waarlijk het hoofd doen duizelen! Uwe scherts is zoo wegsleepend, en deze voorstelling...’
‘Gaat niet boven de werkelijkheid, ik geef er u mijn woord op. En gij moet immers heel de positie kunnen overzien, eer gij aanneemt of verwerpt?’
‘Ik moet bovenal iets meer weten van den persoon, die alle deze voorrechten in zich vereenigt...’ sprak zij, meer om een eind te maken aan het spel, dat zij doorzag, dan uit zulke onwetendheid als zij voorwendde; zij begreep zelfs niet waarom hij zulk een omweg nam, - zij wist niet dat hij beheerscht werd door de vrees zich belachelijk te maken, en dat hij daarom niet dan met de uiterste omzichtigheid, en als het ware voet voor voet afging op zijn doel.
‘Ja! de persoon...’ hervatte hij met eene poging tot scherts die wel iets gemaakts had. ‘Voilà le revers de la médaille, ma chère! Maar ik heb het u vooruit gezegd, dat men het met een mariage de raison zóó nauw niet nemen moest.’
‘Dat wil ik u toegeven, baron! Maar toch, als uw candidaat - gedefigureerd is - of een ongunstig uiterlijk heeft, wil ik er niets meer van hooren,’ viel zij met heftigheid uit.
‘En ik zou er dan ook niet van spreken, geloof mij daarin,’ - antwoordde hij nu ernstig. Maar, er bestaat tusschen u en hem eene groote disproportie van leeftijd. Ik zou in zijn belang eenige jaren kunnen sluiken, en zijn voorkomen zou hem, geloof ik, niet tot een leugenaar maken, maar daarmee was toch de gelijk- | |
| |
heid niet gemaakt. Liever beken ik de waarheid, dat hij uw vader kon zijn, zooals hij altijd uw vaderlijke vriend is geweest....’
Hij zweeg een oogenblik en wierp tersluiks een blik op haar, bezorgd over den indruk dien de verklaring op haar maakte. Maar toen hij zag dat ze even glimlachte, ging hij voort: ‘Gij hebt mij verstaan, Laura! ik pleitte in mijne eigene zaak; - mocht die bekentenis u niet al te onaangenaam verrassen!’
Zijne stem was verre van vast toen hij die vraag deed, en zich daarmee op genade of ongenade overgaf aan het coquette, wispelturige kind, dat hij van jongs af kende in hare luimen. Hij hield het hoofd gebogen, en had den moed niet haar aan te zien voordat zij had geantwoord:
‘Mijn beste oude vriend, meent gij dat ik uw pleidooi ten einde toe zou hebben aangehoord, zoo ik niet reeds had begrepen dat gij geene vreemde zaak ter harte naamt?...’
‘Malicieuse! - En... heb ik mijn proces gewonnen?’ vroeg hij met zachte, trillende stem, terwijl zijne trekken de sterkste ontroering teekenden, die hij niet machtig was te verbergen.
‘Heeft het zooveel haast met de uitspraak?’ vroeg zij met haar coquet glimlachje, terwijl zij met geaffecteerde preutschheid de oogen neersloeg. Zij wilde haar triumf ten volle genieten, zij wilde nog eene wijle met hare kostbare prooi sollen... de moedwillige! Had zij kunnen raden wat een ingehouden hartstocht beteekent - in de borst van een grijsaard; - had zij de flikkering van strijdige driften kunnen waarnemen, die in zijn oog vlamde terwijl zij hem tusschen hoop en vrees zweven liet, zij zou zich mogelijk gewacht hebben dien gloed aan te stoken, zij zou op de waarschuwing hebben gelet, die zij nu lichtzinnig verachteloosde, zij zou mogelijk ter zijde zijn gegaan nu het nog tijd was.
‘Gansch geene haast voor u! Dat begrijp ik,’ hervatte hij, opstaande alsof zijne gemoedsbeweging hem niet langer eene rustige houding vergunde. Hij vatte den moed van den vertwijfelden speler, die alles op eene kaart zet, en sprak nu vast en bijna forsch: ‘Maar er is haast voor mij, voor mij is er eene beslissing noodig die ik met ongeduld wacht. Ik kan mij niet als een jongmensch van twintig laten afschepen, met de toezegging
| |
| |
dat men geagreëerd wordt om de kennismaking voorttezetten, of wel dat men het aanzoek in overweging zal nemen, maar dat er eenige bedenktijd noodig is. Die is niet noodig tusschen u en mij, Laura! Op mijn leeftijd, in mijne positie past het mij niet een tijdlang het hof te maken aan een jong meisje, in hope dat zij mijne vrouw zal willen worden. Ik vraag uwe hand, en verlang dat het antwoord niet zal worden uitgesteld. Ik ben geen vreemde voor u. Mijn verzoek treft u niet onvoorbereid. Gij weet perfect wat gij in mij vinden zult, wat gij van mij kunt wachten. Ik heb u niet gezegd dat ik uw hart vroeg, al heb ik hoop eenmaal uwe liefde te winnen, te verdienen - ik heb u eenvoudig van een mariage de raison gesproken, en u gepolst of gij daartoe zoudt willen overgaan. Gij hebt mij te kennen gegeven dat gij daartoe bereid waart. Ik meen u daarvan het voor en het tegen te hebben geschetst; gij hebt aandachtig geluisterd, gij waart slim genoeg om te doorzien van wien er sprake was - nu kan, nu moet uw besluit genomen zijn... ik verlang het te kennen.’
De beslistheid van zijn toon, van zijne houding, die van nauwelijks te bedwingen heftigheid getuigde, overweldigde haar, - de jonge coquette gevoelde dat zij hare prooi moest laten varen, dat het voor beiden hooge ernst was geworden en hoog tijd voor haar zelve om niet meer te aarzelen.
‘Nog in 't onzekere?’ sprak zij met teeder verwijt. ‘Gij behoordet zwaarder boete te doen, mijnheer de baron, dan de lichte penitentie die ik u heb opgelegd voor den slechten dunk dien gij van mij hebt gehad, voor uw boozen twijfel aan mijn karakter, aan... mijn hart! Hoe! gij dreigt mij met een mariage de raison, dat alleen zekere sociale voordeelen zou waarborgen, en als gij het mij ziet aanvaarden zonder schrik of schroom, verkeert gij nòg in den waan dat ik blindelings toesla? - Alsof ik mij zoo iets had kunnen getroosten, indien iemand anders dan gij zelf de bedoelde persoon geweest ware! En gij bepleit deze zaak met een ijver en tevens met zoo schijnbare kalmte, of... het hart er gansch buiten was...’
‘Mijn hart zeker was er niet buiten!’ sprak hij hartstochtelijk, verrukt over eene boetpredikatie, die hem meer streelde dan
| |
| |
een oprecht en eenvoudig woord van toestemming. ‘Maar,’ ging hij voort hare hand vattende, ‘moest ik niet vreezen dat het uwe...’
‘Ongevoelig zou gebleven zijn voor den vriend mijner kindsheid, die mij in donkere dagen nooit geheel heeft verlaten, en die nu wil optreden als mijn leidsman voor het leven... Want dit wilt gij voor mij zijn, niet waar?’ vroeg zij met goed gespeelde naïveteit.
‘Alles wil ik voor u zijn, alles!’ riep hij in vervoering, ‘als ik dit lieve handje het mijne mag noemen!’ En daar zij het hem gewillig liet, bezegelde hij die belofte met een kus, waaruit de hartstocht van den minnaar meer sprak dan de kalme toewijding van den leidsman. ‘Als gij mijn leven een weinig wilt sieren en opvroolijken met de gracie van uwe jeugd,’ ging hij voort, nog altijd die hand in de zijne klemmende, ‘zult gij ondervinden wat het zegt aangebeden te worden door een man, die weet dat hij eene groote ongelijkheid van jaren heeft goed te maken door alles wat de vindingrijkste teederheid bedenken kan om voor zijne vrouw de aarde tot een paradijs te maken.’
‘Ongelijkheid van jaren... Maar wat doet de leeftijd er toe, mijn beste vriend, als men elkaar verstaat. Men is niet ouder dan zijn voorkomen, dan... zijn hart; en wie zegt u dat het mijne, door den druk des levens gerijpt, niet reeds ouder is dan het uwe?’ Zij meende niet geheel wat zij zeide, maar onwillens sprak zij eene treurige waarheid uit.
Haar hart was niet slechts verouderd, het was dood; zij had het ten offer gebracht aan ijdelheid en wereldzin.
Na die uitspraak, waarmee zij op eens alle ongelijkheid tusschen hem en haar effende, sloot hij haar in zijne armen onder de hartelijkste betuigingen zijner vurige liefde.
‘En nu,’ sprak zij halfluid, terwijl zij zich zachtkens uit zijne omhelzing terugtrok, ‘ik stel ééne voorwaarde.’
‘Zij is toegestaan,’ sprak hij in de bedwelming der vreugde.
‘Het huwelijk moet spoedig doorgaan, nu ik er eens toe besloten ben.’
‘Dat is geene voorwaarde,’ sprak hij lachend, ‘dat is de ververvulling van mijn vurigsten wensch. In mijne positie zou een engagement belachelijk worden gevonden als er niet onmiddellijk
| |
| |
de bruidsdagen op volgden. Morgen reeds kunnen wij zekere onvermijdelijke visites maken. Allereerst bij... mijne zuster! Maar... al weet ik, allerliefste, dat uwe moeder geen anderen wil heeft dan den uwen, wij dienen toch te beginnen met hare toestemming te vragen.’
‘Juist, laat ons nu naar mama gaan,’ sprak zij besloten en den arm nemende dien hij haar bood...........
.......................
.......................
Mevrouw Trotsenburg had in de grootste spanning verkeerd terwijl dit onderhoud plaats vond, en het binnentreden van Laura aan den arm van den baron zeide haar terstond wat zij moest weten. Daar zij wist dat er aan Laura's besluit, gesterkt door den wil van een man als Leeuwendael, geen verzetten zou zijn, gaf zij hare bewilliging de bonne grâce, maar met eene gedruktheid, die zij voor hem niet geheel kon verbergen. Om die moederlijke bekommering af te leiden, begon hij te spreken van de schoone toekomst die zich voor Laura opende, en liet daarbij zulke cijfers klinken, zooveel goud en edelgesteenten schitteren, dat de goede vrouw zelve er onder bedwelmd raakte en het haar niet meer verwonderde dat Laura's hoofd er van duizelde. Toch uitte zij schroomvallig de meening dat Laura nog wel wat jong was en niet al te sterk om den ganschen last te dragen van eene huishouding als die van den baron: ‘Zooveel omslag, zooveel bedienden!’ verzuchtte zij...
‘Wees toch gerust, lieve mevrouw,’ antwoordde hij; ‘ik heb nog altijd juffrouw Terburg, eene perfecte huishoudster; in mijn huis gaat alles als op rolletjes, en Laura zal zich als met niets te bemoeien hebben, dan voor zooverre zij zelve wil om te toonen dat zij de meesteres des huizes is. En gij zult, hoop ik, goedvinden dat zij het hoe eer hoe beter zal worden? Wij wenschen beiden ons huwelijk niet langer uit te stellen dan volstrekt noodig is om de corbeille de mariage en de trousseau uit Parijs te laten komen; alle veranderingen, die mijne jonge vrouw in haar appartement wil gemaakt hebben, kan zij later zelve aangeven; wij beginnen morgen met de eerste visites.’
‘Maar baron!’
| |
| |
‘Ja, beste vriendin, dat moet gij mij nu maar eens toegeven. Gij verliest immers uwe dochter niet, als zij in mijn huis komt wonen...’
‘Neen, maar... ik vrees heusch dat het opzien zal wekken... men zal er over praten...’
‘Om mij te benijden!’ viel Laura in.
‘Men zal praten, dat geef ik u toe,’ hernam de baron. ‘Als ik morgen Laura Trotsenburg bij familie en vrienden als mijne verloofde presenteer, zullen wij over de tong gaan, dat spreekt vanzelve; maar hoe korter dat gebabbel duurt, hoe beter, en als ik na de bruidsreis met de barones van Leeuwendael paraisseer, zal 't voor goed uit zijn.’
Mevrouw Trotsenburg had niets meer in te brengen. Maar toch, toen de baron vertrokken was kon zij niet nalaten hare dochter droevig vragend aan te zien, terwijl zij sprak:
‘Waarom toch zulk eene ontzettende haast gemaakt met dit huwelijk, mijn kind! Gij zijt nu als in een roes, maar gij hadt u toch waarlijk wel wat mogen bedenken.’
‘Neen, moeder, daarvoor was geen tijd. Ik wil de bruid zijn, vóor dat Marianne trouwt!’
.......................
‘Nu, die toeleg gelukte volkomen. De baron maakte al de haast van iemand, voor wien ieder dag uitstel verlies is aan geluk, en als men op geen geld ziet om den ijver van modistes en lingères aan te vuren, kan er in korten tijd ontzettend veel worden afgedaan. Laura's ijdelheid en zucht naar genot vonden reeds bij aanvang allerlei voldoening. De prachtigste toiletten kwamen bijtijds uit Parijs, de baron schonk haar een vorstelijk écrin op den dag der openlijke verloving, en zij was reeds de bruid, toen de goede Marianne nog zat te wachten op de terugkomst van haar verloofde.
Met Marianne's volle toestemming toch was het uitstapje, dat Albert hoog noodig had en dat hem blijkbaar goed deed, met een paar weken verlengd. - Adelsteyn wilde daarenboven nog persoonlijk kennis maken met de groote Luiksche fabrikanten, met wie hij reeds handelsrelatiën had aangeknoopt en wier inrichtingen te Seraing en elders hij moest bezoeken - schreef
| |
| |
hij aan Marianne; want hij onderhield eene drukke briefwisseling met haar, eene correspondentie die van hare zijde schijnbaar koel en vrij lakoniek werd beantwoord. Maar tusschen de korte regels door las men dien geest van opofferende liefde, die zich zelve niet zoekt en die altijd het eerst om anderen denkt.
‘Als het Albert zooveel goed deed, en als de zaken van Adelsteyn dat vorderden, moesten ze maar lang wegblijven,’ schreef zij terug, ‘er was volstrekt geen haast bij hunne weerkomst, want zij had het nog erg druk’, enz. enz.
Vrome misleiding - want de eenzaamheid drukte haar zwaar in het ongezellige huis.
Laura besloot haar in vollen triomf een bezoek te brengen (alsof Marianne haar had kunnen benijden!) maar de prachtige equipage kwam voor een onbewoond huis. Marianne was door eene oude nicht van Adelsteyn uitgenoodigd om de woning, waarin zij niets meer te doen had, te verlaten en bij haar te komen logeeren tot haar huwelijk. Toen dat doorging, was Laura al op hare bruidsreis - natuurlijk te beginnen met - Parijs.
Bij hare thuiskomst had de barones Leeuwendael alles wat zij gewenscht had: weelde, weelde, en nogmaals weelde, onder iederen vorm en in de uiterste verfijning.
Zij genoot er van met volle teugen en meende dat zij nooit zou verzadigd zijn... tot zij er op zekeren dag van begon te walgen. Van dien dag af leed zij aan de verschrikkelijke kwaal der verveling uit oververzadiging. Zij had in dit alles nooit iets gezocht dan zich zelve, nooit iets bedoeld dan zich zelve, en nu zij pijnlijk voelde dat het haar toch niet kon voldoen, achtte zij dat zij het te duur had gekocht, en weet dit allereerst aan hem die het haar had geleverd.
Zij had teederheid voor hem gehuicheld. Zij toonde hem niets meer dan onverschilligheid, waaronder de diepste afkeer was verborgen.
Teleurgesteld in zijne zoetste verwachting, in zijn rechtmatigen eisch dat de vrouw, die hij alles had gegeven wat zij kon begeeren, aan welke hij afgodische liefde had gewijd, hem ten minste tot eene vriendelijke levensgezellin zou zijn, verkeerde zijn hartstocht in verbittering, en hij toonde haar nu de andere
| |
| |
zijde van zijn persoonlijkheid die zij nog niet kende: hij toonde haar den harden meester! Hij was brieschend jaloersch en - redeloos: want al vroeg hare ijdelheid bewondering, al verkreeg zij die, het lag niet in haar aard iets terug te geven, iets voor anderen te wagen, en zij was zeer voorzichtig, zij compromitteerde zich nooit. Hij wist het dat zijne jaloezie hem belachelijk moest maken en verborg haar daarom onder den vorm van de teederste bezorgdheid, die het haar onbeschrijfelijk lastig maakte. Het was eene vervolging van iederen dag, van ieder uur Hij beperkte hare vrijheid, hij liet haar geen oogenblik alleen, hij dwong haar uit te gaan, want hij wilde ten minste pronken met het bolle vergulde afgodsbeeld - maar hij knarsetandde van ergernis, als anderen er voor knielden. Hij wist zich te verbergen voor de wereld - maar wat er gistte in zijn binnenste, moest soms tot uitbarsting komen in het tête à tête. Dan staken de stormen op, - en zij was geene bieze die zich zou buigen!
De hel spookte onder de prachtige plafonds, achter de fluweelen portières. Ten laatste, toen de toestand bijna onhoudbaar werd, kwam het tot een vergelijk, waarop de dofste stilte, de ijzigste koelheid volgde na de hitte van den strijd; men kwelde elkaar niet meer, men vermeed elkander zooveel de sociale positie, die men behouden wilde, dat toeliet. Het decorum bleef bewaard voor de bedienden, de vormen bleven hoffelijk voor de wereld, en toch de eersten, die een scherp oog hebben om de wonde plek hunner meesters te zien, zeiden zoo onder elkander, ‘dat zij er alles van wisten,’ en de wereld was wellevend genoeg om niets te willen zien dan 't geen men haar toonde. En als mevrouw de barones van Leeuwendael uitreed met hare prachtige schimmels... werd zij nog soms benijd door wie haar aangaapten!
Hoe mevrouw Trotsenburg onder dit alles leed, kan men denken. Eerst had zij Laura met moederlijken raad willen dienen, maar was zoo stug, zoo hooghartig teruggestooten, dat zij voortaan de barones van Leeuwendael aan zich zelve overliet.
Niet dan zelden bezocht deze hare moeder; de baron zelf onderhield de betrekking juist genoeg om den uiterlijken schijn te bewaren.
| |
| |
Op zekeren avond kreeg Laura een zeer slecht geschreven, zeer verward briefje van hare moeder, met het verzoek om een uurtje bij haar te komen, daar zij zich niet al te wel voelde. Ongelukkig maakte de barones zich juist gereed om naar het hofbal te gaan. Zij liet antwoorden dat zij des anderen daags zoude komen. - Des anderen daags, in de vroegte, werd van Leeuwendael geroepen bij het sterfbed zijner schoonmoeder; - de goede vrouw had Laura niet al te zeer willen verschrikken en daarom zelve nog haar laatste verlangen op papier gekrabbeld.
Eer de barones, die tot laat in den nacht had gedanst, uit haar zwaren slaap was gewekt en zich in zenuwachtige haast had gekleed, was reeds de zwakke moeder niet meer, die haar als kind, als jong meisje had vertroeteld, en wier ouderdom zij niet had vertroost.
Weinig tijds daarna stierf ook die bloedverwant van Adelsteyn, op wiens nalatenschap Laura eenmaal hare hoop had gevestigd. Bedrogen werd die niet. Zij was tot universeele erfgename benoemd. Maar wat kon het haar nu schelen! Eenige tonnen schats meer veranderden niets in haar toestand. Zij brachten veeleer nieuwen strijd aan. De baron aarzelde eene wijle, eer hij zijne vrouw autoriseerde, de erfenis te aanvaarden. Geldgierig was hij niet, en hij vreesde dat zij, zich onafhankelijk wetende door deze fortuin, ook de uiterlijke onafhankelijkheid zou eischen en het huwelijksjuk van de schouders werpen. Maar Laura was veel te fier om dit openlijk bewijs te leveren van hare diepe rampzaligheid. Zij wist daarbij hoe eene gescheiden vrouw zinkt in de publieke opinie, en zij droeg liever alles, dan van het hooge voetstuk af te stappen, dat zij nu eenmaal gekozen had.
Eens op een avond zat van Leeuwendael tegenover haar en las de nieuwspapieren. ‘Tiens! Tiens!’ riep hij overluid, nog het oog op de regels gericht houdende; ‘die voorvechter van de liberalen, die oude bekende van u, Laura, die zijn kamp sinds in den Achterhoek heeft opgeslagen, heeft toch zijn partner gevonden, en... denkelijk geen slechte, want de naam klinkt of ze van goede familie ware.’ - En hij las:
| |
[pagina t.o. 404]
[p. t.o. 404] | |
| |
| |
Getrouwd:
ALBERT DUARTE
met
Jonkrouwe ANNA VAN HOGENHOEK.
‘Zeker van de Arnhemsche van Hogenhoeks, die op Hertenheuvel wonen;’ en hij wierp nu een loerenden blik op haar, vol boos genot. Laura had zelf beheersching genoeg om te zwijgen, maar zij kon toch de innerlijke ontroering niet gansch verbergen, door deze plotselinge herinnering teweeggebracht.
Daar rees Albert's beeld voor haar op in volle liefelijkheid, daar zag zij in verbeelding den diep weemoedigen blik, waarmee hij haar vaarwel had gezegd, daar klonk haar nog zijne profetie in de ooren: ‘Gij zult gelukkig zijn op uwe wijze...’
Nu ja! zij was ook gelukkig op hare wijze!
Daar zat de baron van Leeuwendael tegenover haar in full dress, want zij wachtten menschen!
Mevrouw! mevrouw! bedenk toch dat vocht het fluweel bederft! en... gij moet ontvangen!’
Met die waarschuwing, op ironieken toon uitgesproken, deed hij haar opschrikken uit hare mijmering. Zonder dat zij het wist, waren twee groote tranen over hare wangen gegleden en neergevallen op haar kostbaar kleed. Zij had het kunnen uitsnikken maar zij sprak alleen met gesmoorde stem: ‘Ik ga van toilet veranderen!’
Later bekende zij zich zelve, dat zij toch één oogenblik minder ongelukkig was geweest, juist toen zij die tranen stortte. Waarom? dat kon zij niet recht uitmaken; maar uit de pijn die zij toen gevoelde, had zij begrepen, dat er nog iets in haar leefde, dat zij geene automaat was, zooals zij het zich soms verbeeldde.
En dat lot had zij vrijwillig gekozen! Zelve had zij de handen uitgestoken naar de keten, die niet losgemaakt kon worden dan met den dood!
Welhaast vond er iets plaats, dat haar aan eene mogelijke verlossing deed denken.
De baron kreeg een zenuwtoeval en bleef ernstig ziek. Met een
| |
| |
visage de circonstance trad zij de ziekenkamer binnen en wachtte er op het advies van den dokter.
‘Mevrouw behoeft zich niet ongerust te maken,’ troostte de esculaap, met een sarcastisch glimlachje; wij hebben met den patiënt het ergste gehad, en geloof mij, de baron is van eene constitutie om tachtig jaar te worden.’
Die voorzegging heeft kans om waarheid te blijken.
De baron herstelde en - hij leeft nog. De barones leeft ook nog - zoo 't leven mag heeten.
En Albert, en Marianne, en Adelsteyn - wat is er van hun huwelijksleven geworden? wordt er wellicht gevraagd. Het antwoord kan kort zijn. Zij leveren het volkomen contrast van het huwelijkslot dat wij schetsten, gelijk zij zelven de volstrekte tegenstelling vormden van de slecht geportuurde echtelingen die wij voorstelden.
Zij hadden gekozen op anderen grond.
Zij waren anders begonnen, en zij hadden een ander oog op het leven dan dezen - het kon niet anders of er moest eene gansch andere uitkomst zijn.
|
|