krant,’ daarbij te veel gewend aan allerlei geluiden om tusschenbeide te komen. In allen gevalle hij was geen schoolmeester en voordat het nieuwe leeruur geslagen had, achtte hij het niet oorbaar en beneden zijne waardigheid om de catechisatiekamer binnen te treden. Ook was men daar gansch niet op zijne tusschenkomst gesteld, en liever dan die in te roepen vlogen een paar kleine juffertjes met gloeiende gezichtjes als gejaagde reeën de gang door om op den stoep door de wachtende dienstmeisjes, die intusschen met de groote jongens hadden geginnegapt - ontvangen te worden met eene gemaakte grimmigheid.
‘Wel Saartje is me dat laten wachten!’
‘Ik kan het niet helpen, Mie! zoo waar niet....’
‘Mooi! kan ik het dan helpen? en straks als je mama gromt, krijg ik de schuld dat ik zoo lang uitblijf.’
‘Neen, want ik zal zeggen zooals het is, de jongens waren zoo ondeugend en Dientje.... dag Dientje tot Maandag!’ maar reeds werd het praatstertje door hare onvriendelijke bonne wat ruw bij de hand gevat, en haastig voortgetrokken, er was niets meer te verstaan. Haar vriendinnetje werd weer op andere wijze begroet.
‘Heden mijn tijd, Dientje! wat ziet uwé d'r haveluinig uit Wat zal uwées tante knorren dat u zoo uit de leering komt!’ was de uitroep met verwijt gemengd der tweede gedienstige, terwijl zij inmiddels het mogelijke deed om het scheefstaande hoedje recht te zetten en het omgeknoopte merinosche doekje wat ordelijk te schikken.
‘Och, Trijntje! je weet niet hoe ik verschrikt ben,’ was het antwoord der kleine blonde met een stemmetje hijgend van agitatie en hoogroode wangen; ‘de jongens zijn weer zoo woest geweest, ze hebben gevochten, en ik ben in 't gedrang geraakt, omdat....’
‘Ja! ja! juffertje wildzang - de jongens krijgen de schuld, maar de meisjes willen wel zoo, of waarom zijn Saartje en Dientje niet met de eersten mee weggegaan?’ voegde Trijntje haar lachende toe, maar niet zonder een afkeurend hoofdschudden.
‘Ik kon niet eerder Trijntje, heusch!’
‘Als onze Dientje heusch zegt, dán is het waar; maar waarom kon dat dan ook niet?’
‘O! dat's te lang om je nu op straat te vertellen....’