kracht noodig om, al was de stem flaauw, met zoo volmaakte helderheid van geheugen, in oogenblikken als deze, zonder overspanning, zonder een zweem van gemaaktheid, de woorden aan te halen van den Dichter, zijn lievelingsauteur in uren van verpoozing, en in wiens reusachtige ideeënwereld hij Julia menigen keer met welgevallen had ingewijd en rondgeleid, - ik meen waar hij zegt:
Neen zeker, roem was nooit de moeite waard van 't leven;
En ook van 't sterven niet, al schikt men 't nog zoo op.
Ik ken 't allooi dier munt, zoo ruimschoots uitgegeven;
Ze is 't halve zand niet waard van éénen kerkhofschop.
Het halve zand niet, Julia, niet eenmaal het halve zand! Hoe bitter klinkt het. Gij woudt het nooit gelooven, en ikzelf geloofde het alleen om u te plagen, en omdat ik de stoutheid der gedachte bewonderde. Maar nu zien we toch dat het zoo is. Wat geeft zij mij nu, die glorie, waarvan het bezit mij zoo begeerlijk scheen? Kom, wees een dappere vrouw, en laat het niet van ons gezegd worden, Julia, dat het verlies der aardsche dingen ons van de wijs heeft gebragt.
- Ach, George, begon zij door hare tranen heen, het valt mij zoo hard, zoo schrikkelijk hard, met u te moeten zeggen: het is te laat! Gij zoudt er zoo geschikt voor zijn, de geleerde wereld zou u zoo op prijs stellen, en de studenten zouden zooveel van u houden. Gij zoudt zooveel goed kunnen doen. Mag van dit alles nu niets gebeuren?
- Mag? Mag? Moogt gij, Julia, sprak hij met krachtsinspanning, - want ook bij hem was de kleingeloovige eerzucht inwendig spokende en opspelende, - moogt gij uwen man het offer zwaarder maken dan het reeds is, door aan zijn eigen lustopwellingen naar de verboden vrucht uw vleijende klagten toe te voegen, die zijne ijdelheid streelen? Doen wij niet