is de eerste geweest om het in te zien en 't mij toe te stemmen....’
‘Maar waarom dan toch, liefste vader?’ vroeg zij moedig.
‘Familiegeheimen, kind! die ik u nu niet ontwikkelen kan.’
Eva zuchtte; zij begreep zijne meening, en tegelijk hoe vreeselijk sterk hij moest zijn bij al zijne zwakheid, als het er op aankwam, iets te ontwijken dat hij besloten had niet te doen. Hij, hij begreep haar lijden, hij wist den vader van Frits onschuldig, hij moest erkennen dat de jonge man zelf goed en verstandig was, hij had ondervinding van zijne edelmoedigheid - en toch, toch kon hij dat alles ter zijde zetten en voorbijzien om ééne vreeze, schuldigen in het licht te stellen, die machtig waren!! Dat komt, omdat flauwheid en zwakheid niet alleen geen waarborg is voor goedheid en zachtheid, maar integendeel somwijlen harder, onmeêdoogender en onhandelbaarder is dan de stroefste kracht, de strengste vastheid, en vooral in 't huiselijk leven tegenover zwakke en liefhebbende wezens betoonen zij, die buigzame Abbondio's zijn in de wereld, in 't openlijk leven zich ruwe tirannen, ten ware zij eene vrouw aantroffen die hun dezelfde vreeze, dezelfde bangheid weet in te boezemen, die de wereld in hen opwekt; maar wij weten het, Eva was van deze niet, hoewel ze toch altijd een weinig regeerde, anders had ze geene vrouw moeten zijn.
‘Het is ook niet daarvan, dat ik u spreken wilde,’ hervatte Eva met een zucht; ‘mijn geluk zij dan terzijdegesteld; misschien heb ik het verdiend, zeker ben ik schuldig, schuldig aan bedrog.’
‘Bedrog!’ hij fronste den wenkbrauw, ‘wat zal ik hooren moeten!’
‘Waarvan gij reeds zooveel last, zooveel leeds en onrust moet geleden hebben, dat.... het mij het geweten bezwaart en ik het niet langer kan dragen.’
‘Last en onrust door een bedrog van u, Eva? Ik zie niet... hoe....’
‘Denk slechts, die courant, dat feuilleton in den Salamander.’
‘Ja, ik begrijp het: gij hebt u in 't geheim daarop geabonneerd en de ontdekking die gij gister gedaan hebt in 't feuilleton....’
‘Neen, vader! dat was geene ontdekking,’ riep Eva met zelfoverwinning, ‘dat was voor mij geen nieuws, want ik, ik zelve heb dat geschreven!’
‘Gij! Gij! mijn kind!’ riep Don Abbondio in de uiterste verwondering, maar die niets toornigs, niets pijnlijks had. ‘Ondeugende! en gij hebt den familienaam er liever aan gewaagd dan de drie letters van den uwen....’