klonk, - of het al niet erg genoeg is, dat in mijn huis, door mijn eigen kind, door mijne éénige dochter juist datgene wordt gedaan, wat ik voor mij zelven altijd vermijd, zich te bemoeien met politiek, een partij te kiezen, juist eene zulke....
‘Maar, vader, in oprechtheid, ik meng mij niet in de politiek, als ik u voor waar zeg, dat ik deze nauwelijks een blik geef, en dat alleen het feuilleton..... gij kunt toch niets hebben tegen het feuilleton.....
Dat is juist het ondeugendste, wat ik nog in dien Salamander gevonden heb. Dat feuilleton, ik zeg u, daar schuilt niet één adder tusschen het gras, maar..... - plotseling verzachtte hij zijne stem en liet volgen - maar dat zijn alle rondkruipende adderen, die er uitsluipen, en wier giftige beten..... zijne stem daalde nog meer en hij zag onrustig om, of hij de adderentongetjes reeds om zich hoorde sissen.....
Maar lieve, beste vader, hoe kan dat zijn?..... 't is eene romantische novelle, eene liefdeshistorie, en dan nog wel van zoovele eeuwen verleden, hoe kan iemand zich daar iets kwaads uit denken?
Hoe, hoe, hoe! riep de oude heer met klimmende drift, met het oude willen zij nu het nieuwe bederven, gelijk ze reeds al het goede oude bedorven hebben door het nieuwe. Maar ik zou u nu nog maar moeten zeggen, waar het kwaad stak, en hoe ik er over denk, opdat ge het later onder allerlei onvoorzichtig gesnap voor den dag zoudt brengen, midden in een gezelschap, en als men dat ging houden voor den weerklank van mijn gevoelen, dat zou wat fraais wezen! Meent gij dat ik mij vijanden wil maken van dien wilden hoop gevaarlijke jongelieden, die zich hier aan het hoofd van het journalisme hebben gesteld?
Gevaarlijk, vader!’ hernam zij met zulk een vuur, dat hare verf steeg tot de hooge kleur der provincieroos, - neen, dat is niet, dat zou ik u kunnen bewijzen..... dat is niet, dat kan niet de bedoeling zijn van wie deze novelle heeft gedacht en geschreven.
‘Ik weet niet, hoe gij zoo iets bewijzen zoudt; maar dit zeg ik, die zulke dingen kan denken en laat drukken in een dagblad, is een allergevaarlijkst mensch, die wel diende..... die.... die zich zelve on wie zich met hem aansluiten in 't verderf zal brengen.
‘Een gevaarlijk mensch, - verderf! - en tranen welden op in Eva's groot blauw oog - ik zie, ik weet toch niet, dat ergens..... O! zoo gij wist..... laat ik u zeggen.....