Minne, Richard
Richardus Julius Minne, Vlaams dichter en prozaschrijver (Gent 30.11.1891 – St. Martens-Latem 1.6.1965). Minne werkte enige tijd als ambtenaar, maar trok zich in 1923 terug op het platteland als boer hetgeen hem de bijnaam dichter-boer opleverde. In 1930 trad hij in dienst van het socialistische dagblad Vooruit, waarin hij columns schreef en literair-kritische stukken voor de rubriek Geestesleven.
Al vroeg publiceerde Minne sociaal geëngageerde poëzie. Hij was lid van de Gentse vredesgroep Socialistische Jonge Wachten en redactielid van het marxistische partijblad Roode Jeugd. Na WOI werd hij mederedacteur van ’t Fonteintje (1921-1924), maar Minne onderscheidde zich van zijn mederedacteuren Roelants, Herreman en Leroux door zijn eigenzinnige poëzie, waarin scepticisme, ironie en sarcasme domineren. Wat hem met de anderen verbond was zijn afkeer van opgeklopte retoriek. Hoewel een zekere romantiek zijn poëzie niet vreemd is, volgt vaak een ontnuchterende wending die het voorgaande relativeert. In 1927 bundelde Minne zijn gedichten onder de titel In den Zoeten Inval. In 1934 kreeg hij de Staatsprijs voor Vlaamse poëzie. Na deze bundel verscheen nog maar weinig poëzie meer van Minne. Dat weinige werd later opgenomen in In den Zoeten Inval en andere gedichten (1955).
Het werk van Minne is moeilijk in te passen in de bekende stromingen van voor WOII. Daarvoor is zijn poëzie tezeer het werk van een outsider. Dat individualistische, gepaard aan zijn nuchterheid en eenvoud, maakte hem een gewaardeerd medewerker van het tijdschrift Forum, waartoe hij door Du Perron werd gestimuleerd.
Met proza debuteerde Minne in 1918 met een schets in het blad De Regenboog. Daarna volgde in 1933 Heineke Vos en zijn Biograaf, een picaresk autobiografische prozatekst vol anecdotische schetsen, brieven, poëzie en ontboezemingen waarin de laconieke en ironische toonzetting opvallen. In Wolfijzers en schietgeweren (1942) nam Minne drie verhalen op en enkele eerder verschenen korte schetsen. Het boek werd in 1946 bekroond met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Proza. De korte stukjes die Minne schreef voor het dagblad Vooruit werden deels gebundeld onder de titel In 20 lijnen (1946, 1955).
Het werk van Minne is beperkt van omvang en ontstond met grote tussenpozen. Pas in de zeventiger jaren van de vorige eeuw ontstond grotere waardering, met name bij de neorealisten die vooral de alledaagse eenvoud en de relativering erin herkenden. Die waardering kwam onder meer tot uiting in de bundel Rondom Richard Minne (1971). Daarna is de belangstelling alleen maar toegenomen. In 1996 werd door M. Daane e.a. een editie uitgebracht van de Verzamelde verhalen van Minne bij Van Oorschot. Vincent Neyt gaf in 2002 in een geannoteerde leeseditie de Brieven van Pierke (1931-1935) van Richard Minne en Frits van den Berghe uit onder de titel Een tong van lijntses. In 2006 verscheen het Verzameld werk bij Van Oorschot in een tekstbezorging van Y. T’Sjoen.