Kloos, Willem
Willem Johannes Theodorus Kloos, Nederlands dichter (Amsterdam 6.5.1859 - Den Haag 31.3.1938). Zijn
moeder overleed kort na de geboorte van een tweede zoon. De vader hertrouwde in 1861 en de stiefmoeder gaf
Kloos een harde opvoeding. Hij bezocht de HBS in Amsterdam en kreeg daarna privé-onderwijs in Grieks en
Latijn van de bekende literator Dr. Willem Doorenbos. Van 1879 tot 1884 studeerde Kloos klassieke letteren, een
studie die hij na het kandidaatsexamen afbrak.
Als criticus had Kloos in 1879 zijn debuut gemaakt in De Nederlandsche Spectator van Vosmaer onder het
pseudoniem Q.N. en als dichter in 1880 in het maandblad Nederland met het dramatische fragment Rhodopis,
eerder door De Gids geweigerd. Vanaf deze tijd tot april 1881 was hij intiem bevriend met de dichter Jacques
Perk. Samen met hem maakte hij in de zomer van 1880 een reis naar Brussel en naar Laroche in de Belgische
Ardennen. Na Perks vroege dood werd Kloos door Vosmaer betrokken bij de uitgave van Perks nagelaten
Gedichten (1882). Kloos herschikte de gedichten naar eigen goeddunken en schreef er een inleiding bij die is
gaan gelden als het poëtisch programma van de Beweging van Tachtig. Hierin formuleerde hij een aantal eisen
waaraan poëzie in zijn ogen had te voldoen. In navolging van Leigh Hunt stelt Kloos dat poëzie moet
voortkomen uit een volle en diepe gemoedstoestand: kunst is passie. Omdat elke verandering in woorden een
daarmee gelijkopgaande wijziging in de stemming teweeg brengt, dient vorm en inhoud één te zijn. En omdat
slechts enkelen in staat zijn grote gevoelens onder woorden te brengen of te verstaan, is poëzie een 'gave van
weinigen voor weinigen'. In 1890 zal Kloos daar nog naar aanleiding van Gorters Verzen (1890) aan toevoegen
dat poëzie 'de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' is.
Kloos was aanwezig bij de oprichting in 1881 van de Amsterdamse literaire vereniging Flanor, waarvan ook Van
der Goes, Verwey, Veth en Erens lid waren en waarvan Van Eeden voorzitter was. Daarin vond Kloos
gelijkgestemde jonge dichters met wie hij later zou samenwerken. Door zijn slechte ervaringen met de bestaande
periodieken (de breuk met Vosmaer bijvoorbeeld na het weigeren van een felle kritiek op Couperus' Een Lent
van vaerzen (1884)), kregen de plannen voor een eigen tijdschrift steeds vaster vorm. In oktober 1885 verscheen
De Nieuwe Gids onder redactie van Frederik van Eeden, Frank van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en
Albert Verwey, een tweemaandelijks tijdschrift met afleveringen van elk ongeveer 160 pagina's. Kloos werd
betaald redactiesecretaris en schreef er een kritische kroniek voor. Daarin pleitte hij voor een poëzie zoals hij die
in zijn inleiding bij Perks gedichten had voorgesteld en waartoe hij mede door Shelley, Keats en Von Platen was
geïnspireerd. In zijn kritieken rekende hij af met de huiselijke of stichtelijke poëzie van zijn retorische
voorgangers.
Samen met Verwey, Veth, Van der Goes en Duyts vervaardigde Kloos het lange gedicht Julia. Een verhaal van
Sicilië (1885), een mystificatie onder de naam Guido, bedoeld als persiflage op M. van Loghems Een liefde in het
Zuiden (1881), een gedicht dat over het algemeen in de literaire kritiek positief was beoordeeld. In hun brochure
De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek (1886) maakten Kloos en Verwey vervolgens de critici van
hun Julia volkomen belachelijk.
Kloos is vooral dichter van sonnetten, waarvan een aantal uit de eerste jaren van zijn dichterschap klassiek
geworden zijn, zoals 'Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten', 'De boomen dorren in het laat seizoen' en
'De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining'. Aanvankelijk verschenen maar weinig gedichten van Kloos
in De Nieuwe Gids. Pas toen de vriendschap met Albert Verwey in 1888 werd verbroken vanwege diens
verloving met Kitty van Vloten, ontstond er een stroom sonnetten, waarvan Kloos er ruim veertig in De Nieuwe
Gids publiceerde, onder meer het beroemd geworden Boek van Kind en God. Daarna stortte Kloos in. Hij leefde
op de rand van de afgrond, mede onder invloed van overmatig drankgebruik. Vrienden, zoals de schilder Willem
Witsen, bleven hem steunen en Van Eeden, inmiddels psychiater, nam hem in behandeling. Het besef dat zijn
vroegere medestanders hem literair en maatschappelijk voorbij streefden, uitte zich in rancune. Zijn beruchte
'scheldsonnetten' (De Nieuwe Gids, IX) en de coup waarmee hij de redactie van De Nieuwe Gids aan zich trok,
zijn vooral daaruit te verklaren.
In 1894 verscheen de bundel Verzen, niet chronologisch geordend, een jaar later gevolgd door Nieuwe verzen. De
in 1896 in twee bundels verschenen kritieken Veertien jaar literatuurgeschiedenis 1880-1893 vormen een
naslagwerk voor de Beweging van Tachtig en De Nieuwe Gids-tijd.
Door de opkomst van nieuwe literaire stromingen, in eigen tijdschriften belichaamd, heeft De Nieuwe Gidsdaarna nooit meer haar leidende positie heroverd, ook al hebben vooraanstaande auteurs eraan meegewerkt:
Leopold, Van Looy, Van Deyssel, Streuvels, Timmermans. De sonnetten en kritieken van Kloos, maandelijks
gepubliceerd en van tijd tot tijd gebundeld, bereikten zelden het vroegere peil.
Na zijn huwelijk met Jeanne Reyneke van Stuwe (4 januari 1900) vestigde Kloos zich in Den Haag, waar hij een
omvangrijke bibliotheek bijeenbracht en talrijke vrienden en bewonderaars ontving. In zijn roem, die feitelijk op
het werk van voor zijn dertigste jaar berustte, koesterde hij zich tot zijn dood, bij elk kroonjaar opnieuw
gehuldigd, zoals op 3 maart 1935 met een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam. Na zijn dood is, op
grond van documentaire publicaties, zijn literaire betekenis en vooral ook zijn morele integriteit een punt van
discussie geworden. Daarbij werd zijn homoseksuele aanleg, blijkens zijn verhoudingen met zijn jeugdvrienden
allang voor velen duidelijk, nu openlijk aan de orde gesteld. Indien men echter De Nieuwe Gids in de jaren 1885-1893 een 'geestelijk brandpunt' acht, volgt daaruit tevens de erkenning van de onvervangbare betekenis van
Kloos, aangezien die tien jaar lang de centrale figuur voor de groep literaire jongeren rond dit tijdschrift is
geweest.
In 1959 verzorgde G, Stuiveling een uitgave van Kloos' Gedichten 1880-1893. P. Kralt voorzag de Verzen
(1995) van een inleiding en aantekeningen. Kloos' briefwisseling met Vosmaer werd in 1939 uitgegeven door G.
Stuiveling.
Literatuur: BNTL; BWN; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; E. d'Oliveira, 'Willem
Kloos', in: De mannen van '80 aan het woord (1909), p. 33-50; Khoum Biam Tie. Willem Kloos en de dichtkunst
(1931); M. Kijzer. Willem Kloos. Zijn Binnengedachten (1934); K.H. de Raaf. Willem Kloos. De mensch, de
dichter, de criticus (1934); G. Stuiveling. De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt (1935); J. Kloos-Reyneke
van Stuwe. Het menschelijke beeld van Willem Kloos (1947); G.H. 's-Gravesande. Het conflict tusschen Willem
Kloos en Frederik van Eeden (1947); G.H. 's-Gravesande. De geschiedenis van De Nieuwe Gids. Brieven en
documenten (1955, supplement 1961); Peter van Eeten. Dichterlijk labirint. Opstellen over het werk van Willem
Kloos (1963); J.C. Brandt Corstius. Het poëtisch programma van Tachtig. Een vergelijkende studie (1968); J.
Meijer. Jacques Perk en Willem Kloos 1881 (1972); J. Meijer. The onlie begetter. Jacques Perk en de poëzie van
Willem Kloos (1975); P. Kralt. De dichter, zijn geliefden en zijn muze. Over de vroege poëzie van Willem Kloos
(1985); R. van der Paardt, ''Die antieken, daar zit veel in'. Over de epische fragmenten van Albert Verwey en
Willem Kloos', in: Jaarboek Mij Ned. letterkunde te Leiden 1983-1984 (1985), p. 28-36; Jan J. van Herpen. De
oude heer in Den Haag. De briefwisseling dr. P.H. Ritter Jr. - Willem en Jeanne Kloos (1916-1949) (1986); P.
Kralt, 'Het raadsel Kloos', in: Literatuur 8 (1991) 1, p. 2-10; M. Boers. 'Je kunt me niet zoo laten verrekken'. De
teloorgang van Willem Kloos. Documentenbiografie 1895-1896 (1998); M. Cornelissen. De criticus Willem
Kloos temidden van zijn tijdgenoten (2001); Kloos-nummer van De Parelduiker 8 (2003) 2-3.
G. Stuiveling en G.J. van Bork
[Aangevuld, december 2006]