Adams, Wilfried
Vlaams dichter (Leuven 23.11.1947). Debuteerde met poëzie die geënt is op de door
hem bestudeerde experimentele dichter Hugues C. Pernath, waaraan hij een opstel wijdde in Ons
Erfdeel (1981). Zijn eerste bundel is Graafschap (1970), sterk abstracte en gesloten
poëzie waarin de taal de functie krijgt van zuivering en herschepping van de werkelijkheid. Dat geldt
ook nog voor Dagwaarts een woord (1972) en Geen vogelkreet de
roos (1975). Zijn latere poëzie is minder autonomistisch. Hij evolueert steeds meer naar een
maatschappij-kritische stellingname, zoals in de bundels Aanspraak of de school der
onvermoede grenzen (1981) of Uw afwezigheid, een strategie van het
verdriet (1986).
Literatuur: Oosthoek; WP-lexicon; J. Uyttendaele, ‘Mondriaan in een vers ver-taald’, in: Germania 18 (1970-1971) 2, p. 8-16; Hugo Brems, ‘Graden van abstractie’,
in: Dietsche Warande & Belfort 116 (1971) 7, p. 524-529; A. Veyt, ‘Met de logica van een
verwaaide engel’, in: Dietsche Warande & Belfort 122 (1977) 3, p. 216-220; H.F. Jespers,
‘Adams lyriek’, in: Het bed van Procrustes (1978), p. 109-111; L. Pay, interview in:
Poëziekrant 13 (1989) 4, p. 2-6; K. Segers, ‘Wilfried Adams, ‘Mijn gedichten zijn zo
nauwkeurig mogelijke omschrijvingen’’, interview in: Poëziekrant 22 (1998) 3, p. 45-47.
G.J. van Bork
[nieuw, november 2001]