Wellekens, Jan Baptista
Zuidnederlands dichter (Aalst 13.2.1658-Amsterdam
14.5.1726). Ofschoon van katholieke afkomst, werd hij door zijn ouders jong in
de leer gedaan bij een goudsmid in het protestantse Amsterdam. Hij verkoos
echter een opleiding tot schilder. Ter voltooiing daarvan ging hij in 1676 naar
Italië en bleef er tot 1687, vnl. in Rome en Venetië. Zijn ervaringen
en studies aldaar, en zijn omgang met jonge talenten van velerlei landaard en
professie, hebben hem in de gelegenheid gesteld het door hem ernstig gevoelde
tekort aan klassieke vorming enigszins te compenseren. Vooral met de
poëzie van Vergilius bleek hij later goed vertrouwd.
In zijn werk, dat voor een deel uit (betaalde)
gelegenheidspoëzie bestaat, vindt men het arcadische en rococoachtige uit
het begin van de 18de eeuw op zijn best. In het kader van zijn tijd geplaatst,
behoort Wellekens met Poot stellig tot de opmerkelijkste en meest begaafde
dichters. Het karakteristieke genre van de herderszangen en visserszangen is
door hem (onder ps. Silvander) als eerste beoefend, maar niet met genoeg talent
om het voor latere generaties belangrijk en boeiend te doen zijn. Toch heeft
zijn poëzie enkele aantrekkelijke aspecten: de soms eigen, individuele
natuurbeleving en -weergave, blijkbaar samenhangend met zijn waarnemingen als
schilder, en zijn innige, ondogmatische godsgeloof, gevormd door zijn
ervaringen in Holland en in Italië. Toen de paus in 1713 de jansenisten in
de ban deed, wekte dit bij de verdraagzame Wellekens grote verontwaardiging
op.
Tijdens zijn leven verschenen de Dichtlievende
uitspanningen (1710) en de Amintas (1715), een vertaling van Tasso's
pastorale; in dit boek vindt men ook een opmerkelijke en uitvoerige
`Verhandeling van het herdersdicht', die tot in de romantiek invloed heeft
uitgeoefend. Na zijn dood verschenen nog Verscheiden gedichten en
bruiloftsdichten (1729) en Zedelijke en ernstige gedichten (1737);
de laatste bundel bevat een levensbeschrijving door Wellekens' vriend Pieter
Vlaming.