De Nederlandse en Vlaamse auteurs
(1985)–G.J. van Bork, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 480]
| |
1972). Trad in bij de jezuïeten. Was na zijn promotie (1914) in de Germaanse filologie leraar aan de theologische faculteit van de jezuïetenorde te Leuven. Was medeoprichter van het Ruusbroec-genootschap (1925). Met D. Vansina redigeerde hij het tijdschrift De Pelgrim (1929-1931). Zijn werk kan in drie groepen worden ingedeeld: lyriek gewijd aan zijn moeder of handelend over godsdienstige onderwerpen, bespiegelingen van mystieke aard, zoals Christus-Uren (3 dln. 1921-1931), geschreven onder ps. Theofilus, en studies over mystici. Ook verzorgde hij uitgaven van mystieke schrijvers, zoals van Beatrijs van Nazareth. Seven manieren van minne (1926, samen met J. van Mierlo) en werkte hij mee aan de uitgaven van de werken van Ruusbroec door het Ruusbroec-genootschap (4 dln. 1932-1934, 1944-19482). | |
Werken:Gewijde bloei (1921), p.; Liederen van moeder (1922); Ruusbroec (1926), studie; Ruusbroec de Wonderbare (1932), in samenwerking met D.A. Stracke en J. van Mierlo; Uren met Ruusbroec (1943); Vita Beatricis (1964), kritische uitg. | |
Literatuur:Dr. L.R.S.J., persoon en gedachte (1965); A. Ampe, `L.R.', in Jaarb. Mij der Nederl. Letterk. 1972-1973 (1974).
[A. Demedts] |
|