Rensburg, Jacques Karel
Nederlands dichter en romanschrijver ('s-Gravenhage
24.3.1870-concentratiekamp Sobibor 7.5.1943). Autodidact. Leefde als randfiguur
van de Amsterdamse bohème (in het bijzonder van De Kring) van de hand in
de tand, afhankelijk van giften en leningen of opdrachten van uitgevers. Werd
om zijn wereldvreemde religieus-theoretische ideeën nauwelijks serieus
genomen.
Hij beschouwde zelf zijn Theorie der evolutie, van
oerschrift en oertaal tot wereldschrift en wereldtaal (1930), dat het
eerste deel moest zijn van een boek met een allesomvattend astraal wereldbeeld,
als zijn levenswerk. Om zijn naïef utopisme werd hij de joodse graalzoeker
genoemd. Behalve dit omvangrijke project schreef Rensburg Japanse verzen
(1903), waarin hij oosterse en westerse mystiek tracht te verbinden. Voorts
publiceerde hij de roman Amsterdams koningschap (1903), als tegenhanger
van Couperus' Majesteit en Wereldvrede, en schreef hij de
Sonnetten van Piet Lut (1925). Rensburg verzorgde een aantal
vertalingen, o.m. van Dante, Shakespeare, Zola en Rostand.