leau, begon aan een vertaling van
Horatius' Ars poetica en schreef ten slotte Q. Horatius Flaccus
dichtkunst op onze tijden en zeden gepast (1677).
In 1681 verscheen zijn handboek over dramatische kunst,
Gebruik én misbruik des tooneels, tot stand gekomen op verzoek
van de burgemeesters Hudde en Van Beuningen. Het werk vormt een verdediging van
het goede toneel, enerzijds een tegemoetkoming aan de tegenstanders van de
`zedenbedervende' vertoningen, anderzijds een poging de inkomsten van de
armenzorg (afhankelijk van de schouwburgrecette) te garanderen. Pels maakte
voor deze beschouwing gebruik van Corneille's Trois discours sur le
poème dramatique (1660) en d'Aubignacs La pratique du
théâtre (1657). Hij meende dat het toneel buiten de
actualiteit moest blijven, geen bijbelstoffen mocht vertolken en een opvoedende
waarde moest bezitten. Pels wees op de gevaren van niet aan regels gebonden
kunst en gebruikte Rembrandt (pictor vulgaris) als vergelijkingsobject uit de
zusterkunsten (Nil had De Lairesse in haar midden). Zijn inzichten omtrent het
vertalen trachtte Pels in praktijk te brengen bij bewerkingen van
Molière's Le Sicilien ou l'amour peintre en Le médecin
malgré lui tot De schilder door liefde en De dokter
tégens dank. Samen met Blaauw bewerkte hij La tirannide del
interesse van Sparra tot Tieranny van eigenbaat in het eiland van vrye
keur en met zijn leerling Thomas Arents vertaalde hij Racine's
Iphigénie. De theorieën en uitgaven van Nil en haar leden
vormden voor de met Nil in onmin geraakte J. Antonides van der Goes aanleiding
tot het schrijven van de satire Marsyas (ca 1677), waarin de rollen van
Marsyas en Apollo vertolkt worden door Pels en de door Antonides bewonderde
Vondel. In 1684 verscheen van Pels ten slotte onder auspiciën van Nil
Minneliederen én méngelzangen (17172, 2
dln.).