Nomsz, Johannes (Jan)
Noordnederlands toneelschrijver, dichter en essayist
(Amsterdam 25.7.1738-ald. 28.8.1803). Was een produktief toneelschrijver die
weliswaar meestal aan de oppervlakte bleef, doch in zijn beste werk goed
materiaal voor de spelers leverde en het publiek tot geestdrift wist te
brengen. Zijn bewonderde voorbeeld was Voltaire, van wie hij versch. stukken
vertaalde, nl. Amelia (1772), Zaïre (1777), Het weeskind
van China (1782) en Semiramis (1801).
De stof die hij voor zijn dramatische werken koos - ca 50
titels van geschreven en vertaalde werken zijn bekend - is oosters, aan de
vaderlandse geschiedenis ontleend of actueel. Hij kwam er in op voor een
tolerant en humanistisch deïsme in tegenstelling tot de als machtsmiddel
misbruikte traditionele godsdienst (Zoroaster, 1768), verheerlijkte de
eigen natie en haar deugden, wees de vorst op zijn plicht jegens het vaderland
en verzette zich tegen de nationale gemakzucht (Maria van Lalain, 1778;
De Doggersbankers, 1781). In de politiek was Nomsz opportunist: nu eens
prinsgezind, dan weer patriot. In de jaren na het herstel van Oranje (1787) en
voor de omwenteling mochten zijn stukken om politieke redenen niet gespeeld
worden. Daarna echter - tot in de 19de eeuw - trokken zij volle zalen.
Onlosmakelijk met zijn succes verbonden zijn de namen van de grote acteurs en
actrices uit die dagen: Johanna Cornelia Wattier-Ziesenis, Geertruida
Hilverdink-Grevelink, Andries Snoek en Ward Bingley.
Nomsz schreef ook heldendichten, nl. Willem I
(1779) en Maurits van Nassau (1789). Ook in een aantal prozawerken
behandelde hij stof uit de geschiedenis, bijv. Mohammed of de hervorming der
Arabieren (1780), Het leven van Karel V (1786) en Het leven van
Philips II (1786). Van zijn essays kunnen worden vermeld Aanteekeningen
op alle zijne tooneelstukken (1784), De tooneelspeler en zijn
aanschouwer kunstmaatig beschouwd (anoniem, 1791) en De
tooneelspelbeschouwer (anoniem, 1793).