Taalverbond, als promotor van Duits-Vlaamse
toenadering (medestichter van het Duits-Vlaams Zangverbond, 1846) en culturele
Noord-Zuidsamenwerking (voorzitter van het Taal- en Letterkundig Congres,
Brussel 1851).
Hij oogstte veel bijval met opgeschroefde epische
gedichten (Ambiorix, 1841), maar een eigen toon vond hij eerst in het
gemoedelijk-boertige genre, met luimige verzen en hekeldichten
(Dichtluimen, 1842; Ernst en boert, 1847). Hij schreef ook
prozaschetsen en venijnige kritiek.