genomen en is de bundel na zijn dood (1606) verzorgd door
Jacob van der Schuere, die de verbindende prozatekst heeft geschreven. Verder
hebben o.a. meegewerkt: Cornelis Ketel, Jacob Celosse, factor van de Vlaamse
kamer, Jacob Duym, Petrus Scriverius, Jan Orlers, Maerten Beheyt en de Zeeuwse
geleerde-dichter Abraham van der Mijle (schrijver van de Lingua Belgica,
1612). Janus Dousa en Daniël Heinsius droegen een poëtische
briefwisseling bij.
Het Vreughteyndich spel van Celosse, waarmee de
bundel opent, typeert deze dichterkring: het is een zinnespel, geschreven in
alexandrijnen, waarin de dichters van de oudheid ten voorbeeld worden gesteld.
Men treft in de bundel, naast typisch rederijkerswerk, onder Nederlandse naam
de nieuwe Franse genres aan, zoals elegie, ode, epithalamium (`klacht', `lied',
`bruiloftszang'). Er komen 34 sonnetten in voor, grotendeels vertalingen van
Marot, Ronsard, Desportes, Du Bellay, Du Bartas. De belangstelling voor de
Franse dichtkunst beperkte zich dus niet tot de dichters van de
Pléiade.