Matthijs, Marcel Gustaf
Vlaams romanschrijver (Oedelem 11.1.1899-Brugge
30.8.1964). Was mijnwerker, garneerder en meubelstoffeerder. Autodidact. Al
zeer jong sloot hij zich aan bij activistische groeperingen en bleef later
steeds actief in de Vlaams-nationalistische politiek, waardoor hij na beide
wereldoorlogen vanwege collaboratie tot gevangenisstraf werd veroordeeld. Deze
biografische elementen verwerkte hij in zijn romans Menschen in de
strijd (1943) en Onder de toren (1959).
Naast Zielens trad Matthijs vooral op als
vertegenwoordiger van een sociaal-realisme dat zich op de problemen van het
onderdrukte proletariaat toespitste; in die zin was hij een voorloper van Boon
en Van Aken. Maar tegenover het lijdzaam en meewarig pessimisme van Zielens
stelt hij een heftig gevoel van ressentiment tegen de wereld, dat in
zwartgalligheid, sarcasme en gewelddadige opstandigheid uitmondt. Dikwijls laat
hij sterk gefrustreerde figuren optreden, die uit wraaklust tot buitensporige,
anarchistische houdingen overgaan, waarbij deze al dan niet een politieke
betekenis krijgen. In dit verband geven Matthijs' romans blijk van een helder
inzicht in de samenhang tussen maatschappelijk engagement en individuele,
psychologische drijfveren.
Aanvankelijk schreef hij enigszins trage situatieromans
(De doodslag, 1926; Ankers en zonnen, 1928). De opzet werd breder
in Het grauwvuur (1929), een naturalistische roman in het
mijnwerkersmilieu gesitueerd, die echter ver boven eenvoudige milieuschildering
uitstijgt door de consequente manier waarop innerlijke drijfveren bij de
personages worden waargenomen. Uitbeelding van maatschappelijke wantoestanden
en karakterstudie gaan samen in De ruitentikker (1933), een hoogtepunt
in Matthijs' oeuvre. Hier worden de vroeger verzwarende elementen -
beschrijving, sfeerschepping, bijfiguren en verwikkelingen - van de hand
gewezen, zodat een bijzonder levendig verhaaltempo tot stand komt. Dit laatste
herinnert soms aan Walschap, te meer omdat ook hier de psychologische visie,
hoe diepgaand ook, volledig is verwerkt in de handeling eerder dan dat die
aanleiding zou geven tot ontleding of commentaar. Vanuit thematisch
gezichtspunt illustreert dit werk het verband tussen het door jeugdfrustraties
ontstane rancunegevoel en het sociaal-politieke optreden. In latere romans
zoals Filomeentje of Een spook op zolder (1938), De gouden vogel
(1941), alsmede in enkele bekende novellen, bijv. Mur italien (1935) en
Het Turkse kromzwaard (1936), komen de collectieve en ideologische
aspecten vrijwel volledig te vervallen, en groeien de psychologische aspecten
dan ook uit tot volwaardige hoofdthema's.