Immerzeel, Johannes
Noordnederlands dichter en prozaschrijver (Dordrecht
2.7.1776-Amsterdam 9.6.1841). Voor schilder opgeleid; werd in 1799 ambtenaar
bij binnenlandse zaken, rond 1805 boekhandelaar en uitgever te 's-Gravenhage
(tot 1809), vervolgens te Amsterdam (1809-1810), Rotterdam (1810-1826),
's-Gravenhage (1826-1832) en ten slotte weer Amsterdam (1832-1841). Maakte naam
met verheven lierzangen en met eenvoudige vaderlandse en huiselijke gedichten
(Gedichten, 2 dln. 1823-1824), in de trant van Tollens wiens uitgever
hij lange tijd was. Zijn Balthazar Knoopius (1913), een `luimige' roman
over het leven van een kleermaker, hoewel nog in 1842 herdrukt, raakte weldra
in de vergetelheid.
Door de uitgave van de Nederlandsche Muzenalmanak
(1819-1839) droeg hij veel bij tot de verspreiding van eenvoudige poëzie
en vaderlandse ballades. Zijn belangrijkste werk, De levens en werken der
Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en
bouwmeesters (3 dln., 1842-1843), werd na zijn dood door zijn beide zoons
uitgegeven.
Twee oudere broers, Christiaan (1770-1804) en Pieter
(1773-1840), waren eveneens dichters. Hun roem bleef tot hun woonplaats
Dordrecht beperkt.