Hamelink, Jacques
Eig. Jacobus Marinus, Nederlands dichter, prozaschrijver
en essayist (Driewegen, Terneuzen 12.1.1939). Studeerde Nederlandse taal- en
letterkunde te Tilburg en gaf les, maar leeft sinds 1963 van zijn pen. Trok met
zijn poëzie en proza de aandacht van de groep rond Merlijn, waarin
hij regelmatig publiceerde. Voor de verhalenbundel Het plantaardig
bewind (1964) onving hij zowel de Vijverbergprijs als de Van der
Hoogtprijs. Hamelinks verhalen spelen beschaving en techniek uit tegen de
primitieve natuur. In Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
(1969) maakt hij gebruik van bijbelse en marxistische thema's om een
apocalyptische sfeer op te roepen van een naar de ondergang neigende
beschaving, waarin slechts door de jeugd nog plaats is voor hoop. Hamelinks
enige dramatische werk, het mysteriespel De betoverde bruidsnacht
(1970), brengt in gestileerde vorm de onlosmakelijke verstrengeling van leven
en dood. Afdalingen in de ingewanden (1974) bestaat uit korte
prozastukken, waarin hij een hardop uitgesproken psychische autobiografie geeft
met afwijzing van het subjectivisme en uitmondend in een staat van
depersonalisatie. In dezelfde lijn ligt Een reis door het demiurgenrijk
(1976).
Hamelinks gedichten vertonen dezelfde thematiek als zijn
proza: de mens als vluchtig verschijnsel tegenover een geologisch tijdsbesef
dat de eeuwigheid en de natuur omvat (bijv. De eeuwige dag, 1964; Een
koude onrust, 1967). Oudere gronden (1969) en Geest van spraak en
tegenspraak (1971) voegen daar de thema's van lediggang en onthechting aan
toe. Zijn poëzie is tegelijk verwoording van zijn poëtica: het zijnde
dient te worden verwoord in suggestief taalgebruik, maar de ontoereikendheid
van de taal veroorzaakt tevens het echec van de volmaakte verwoording. De
geslotenheid van Hamelinks proza en poëzie, waarin de taal zo centraal
staat, maakte hem voor de Merlijn-redacteuren aantrekkelijk om hun
theorie van de interpretatie aan te demonstreren. Vanaf Stenen voor
mijzelf (1977) wordt zijn poëzie muzikaler en toegankelijker.
In de essays van De droom van de poëzie
(1978) en In een lege kamer een garen draadje (1980) toont Hamelink zich
een sterk verdediger van de traditionele poëzie tegenover de te simpele
poëzieopvatting van de versch. avant-gardebewegingen en