grote aandacht de nieuwe wijsbegeerte werd
gevolgd, valt zijn geringe interesse in het vertalen van poëzie te
begrijpen. Zijn eerste vertaling verscheen in 1643 De deugdelijke vrou,
een bundel verhalen bedoeld als handleiding voor jonge vrouwen. Van zijn hand
verschenen de volgende vertalingen: Joh. Barclai, D'Argenis (1643);
Toonneel der werreltsche veranderingen (1645); Nikolous Coeffeteau,
Romanische historien (1649); D. Erasmus, Onderwijs tot de ware
godgeleertheit (1651); Homerus, De Iliaden (1654); van Descartes,
Redenering om 't beleed, om zijn reden wel te beleiden ende waarheit in de
wetenschappen te zoeken (1656), Meditationes de prima philosophia: of
bedenkingen van d'eerste wijsbegeerte (1656-1657), Principia
philosophiae: of beginselen der wijsbegeerte (1657), Proeven der
wijsbegeerte (1659); en de brieven van Descartes in drie delen. Verder
vertaalde hij nog werken van Seneca, Lipsius, Spinoza, Marco Polo e.a. In 1668
verscheen zijn vertaling van de `onvertaalbaar' geachte roman van J. Lily,
Euphues or the anatomy of wit als De vermaakelijke Historie, Zee- en
Land-Reyze van Euphues.