Faverey, Hans Antonius
Nederlands dichter (Paramaribo 14.9.1933). Zijn
poëzie die op het eerste gezicht niets herkenbaars communiceert, stuitte
aanvankelijk op grote weerstand. Door een consequent toegepast wegwerkprincipe
bevat elke tekst een op niets slaande combinatie van zelfstandigheden die,
nauwelijks tot stand gekomen, weer ongedaan wordt gemaakt.
Langzamerhand kregen kritiek en lezers oog voor deze
betekenisloze poëzie, `onthechtingsoefeningen' zoals Faverey het zelf
formuleerde. Dat betekenisloze is een aspect van een soort poëzie, die in
Europa bij Mallarmé en de symbolisten lijkt te beginnen: door allerlei
ontkenningen wordt iets van eeuwige waarde, zonder beperkingen van tijd en
ruimte, gesuggeerd. Deze negatieve mystiek is ook verwant aan de paradoxen van
de Griekse wijsgerige school van de Eleaten (500 v. Chr.) die alle tijd
schijnen stil te zetten, of aan Zenboeddhistische beginselen, die hetzelfde
beogen. Uit beide bronnen put Faverey rijkelijk, zonder dit te vermelden, wat
zijn gedichten niet toegankelijker maakt.
Men kan Faverey's poëzie het best zien als een spel
met variaties, waarin de dood op een afstand moet worden gehouden, duur het
moet winnen van tijd. In zijn hommages aan o.a. Sappho, Hercules Segers,
Couperin duidt hij werkwijzen aan waarin deze paradox gerealiseerd lijkt te
zijn.