toont reeds een sterk persoonlijk taalgebruik. Daisne noemde zijn
magisch-realisme `religieus gericht'. In 1966 verscheen Wat is
magisch-realisme? een herdruk van het vroegere Letterkunde en magie
(1958).
Een hoogtepunt in zijn werk is De trein der
traagheid (eerst opgenomen in de bundel verhalen Met dertien aan
tafel in 1950, afzonderlijk verschenen in 1963), verfilmd door André
Delvaux onder de titel Un soir un train. Belangrijk voor de geschiedenis
van de Nederlandse roman is De man die zijn haar kort liet knippen
(1947, August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-
en Letterkunde), een tragisch en wijs boek, waarin Daisne zijn levensvisie
duidelijk in het verhaal verweefd. Het boek werd verfilmd en, zoals bijna alle
romans van Daisne, vertaald in vrijwel alle Europese talen. Lago
Maggiore (1957) is een optimistisch boek, geschreven na een zware ziekte en
bekroond met de Arthur Merghelinckprijs van de Koninklijke Academie voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde. De neusvleugel der muze (1959,
driejaarlijkse staatsprijs) verscheen na het tweede internationale Filmfestival
te Knokke, waar Daisne voorzitter was.
Opvallend is hier, zoals in zijn meeste werken, het
autobiografische element. Sinds zijn jeugd oefende de film een sterke
aantrekkingskracht op hem uit. Van de film heeft hij zijn levenswerk gemaakt,
nl. in zijn viertalig Filmografisch lexicon der wereldliteratuur in 3
delen (1971, 1975, 1978). Hij gaf ook verschillende bundels `filmatiek' uit
(het woord is van hem, zie zijn boek Filmatiek, of de film als
levenskunst, 1956) o.a. Zien en zijn (1960), De
bioscopiumschuiver (1963), Fringilla (1967), Bloed op het witte
doek (1978) en postuum verscheen nog Over oude en nieuwe rolprenten: de
dingen die niet voorbijgaan (1980). De roman Hoe schoon was mijn
school (1961) bevat herinneringen aan zijn leraarstijd. In 1962 verscheen
zijn roman Baratzeartea (Baskisch voor `ingang van de tuin'), de
beschrijving van een reis met een `schim' naar Baskenland, om aan Pierre Benoit
zijn boek over deze Franse schrijver te overhandigen. Het is `een verhaal van
fictie, werkelijkheid en waarheid'. In de `tweeluikroman' Reveillon,
reveillon (1966) legt hij nogmaals getuigenis af van zijn geloof in al wat
een mensenleven kan adelen. Ontmoeting in de zonnekeer (1967) noemt hij
zelf `een anti-Simenonroman'. In dat jaar ontving hij de internationale
Koggeprijs voor zijn oeuvre.
Zijn novellen en verhalen bundelde hij in o.a. Zes
domino's voor vrouwen (1944), Schimmen om een schemerlamp (1947),
Met dertien aan tafel (1950), De vier heilsgeliefden (1955),
Charaban (1965). Sommige, w.o. Het eiland in de Stille Zuidzee
(1949), verschenen afzonderlijk. Zijn journalistiek werk is nauw verwant met
zijn literair oeuvre. Het bevat zowel aforismen als wijze anekdoten en korte,
vaak epigrammatische gedichten. Selecties daaruit verschenen in Met een
inktvlek geboren (1961) en Ganzeveer en kogelpen (1965). Behalve
hoorspelen en filmscenario's schreef Daisne de toneelstukken De charade van
Advent (1942) en De liefde is een schepping van vergoding (1946)
bevattende: Veva, Het zwaard van Tristan (driejaarlijkse staatsprijs) en
Tine van Berken (1945). Er is geen wezenlijk verschil tussen het
toneelwerk en het overige werk. Men heeft gezocht naar een reden waarom Daisne
na 1946 het toneel links liet liggen. Reeds vroeg toonde hij een bijzondere
belangstelling voor Russische taal- en letterkunde. Een reis naar de Sovjetunie
resulteerde in Stof op het Kremlin (1935) en een literaire geschiedenis
met bloemlezing, Van Nitsjevo tot Chorosjo (= Van niets tot het is goed,
m.a.w. van prins Igor tot Ilja Ehrenburg; 1948) met geslaagde rechtstreekse
vertalingen.