Coenen, Frans
Nederlands prozaschrijver, criticus en essayist
(Amsterdam 24.4.1866-ald. 23.6.1936). Zoon van de musicus F.H. Coenen.
Studeerde rechten te Amsterdam; was enkele jaren journalist. Vanaf 1895
conservator van het museum Willet-Holthuyzen. Deze functie liet hem veel vrije
tijd voor literaire activiteiten. Coenen was medewerker aan de Kroniek,
de Groene en de Nieuwe Amsterdammer en mederedacteur van de
Nieuwe Kroniek, een onafhankelijk blad, dat van 1921 tot 1923 bestaan
heeft. Bovendien vanaf 1914 tot zijn dood redacteur van Groot-Nederland,
oorspronkelijk met Buysse en Couperus. Coenen begon met naturalistisch proza,
waaruit een kwetsbare, zeer pessimistische natuur spreekt. Titels als
Verveling (1892) en Bleeke levens (1899) duiden op gevoelens van
onlust en wrevel, en op de benepen sfeer waarin zijn hoofdpersonen - meestal
kleinburgerlijke mensen - vegeteren. Door echtheid van milieuschildering en
psychologie zijn deze werken van belang. Het meest bekend bleef de kleine roman
Zondagsrust (1902), het trieste relaas van een rustdag in een klein
gezin, doorgebracht in de sfeer van ruzie, drank en dreigende werkloosheid.
Dan schreef Coenen gedurende een aantal jaren slechts
verhandelingen en korte, puntige kritieken op literatuur, mens en samenleving,
waarin burgerlijkheid, snobisme, onrecht en schijnheiligheid aan de kaak
gesteld werden. Hoewel hij door woord en daad blijk gaf van grote sociale
bewogenheid, was hij te zeer individualist om zich bij een politieke groepering
te kunnen aansluiten. Zijn scherpe kritische journalistiek is die van de
sceptische toeschouwer.
Belangwekkend zijn ook zijn letterkundige essays, o.a.
Charles Dickens en de romantiek (1911) en Studiën van de
tachtiger beweging (1924), gezien vanuit de tegenstelling
collectivisme-individualisme. Zijn studies over het werk van Emants, Ibsen en
Strindberg, met wier pessimistisch levensgevoel hij zich verwant voelde, zijn
herdrukt in de bundel van 1956, evenals de romans Zondagsrust en
Onpersoonlijke herinneringen. In Onpersoonlijke herinneringen
(1936) schetst Coenen de tragedie van de vroegere bewoners van het grach-