Clercq, Willem de
Noordnederlands prozaschrijver en dichter (Amsterdam
15.1.1795-ald. 4.2.1844). Afstammeling van een Gentse emigrantenfamilie, die
zich ca 1600 in Noord-Nederland vestigde. Vanaf zijn vijftiende werkzaam in de
graanhandel. In 1824 werd hij secretaris van de pas gestichte Ned.
Handelmaatschappij te 's-Gravenhage: toen haar zetel in 1831 verplaatst werd
naar Amsterdam, verhuisde hij weer daarheen. Hij werd toen secretaris-directeur
en in 1834 ten slotte directeur van die maatschappij. Hij was doopsgezind maar
werd in 1831 lid van de Waals-Hervormde gemeente.
Van 1834-1839 was hij medewerker van het tijdschrift
Nederlandsche Stemmen onder redactie van Da Costa en H.J. Koenen. De
Clercq's invloed is groot geweest, vooral door zijn bezielende persoonlijkheid.
Men leert deze kennen uit zijn dagboek Particuliere aantekeningen e.a.
notities, waaruit Allard Pierson een groot aantal uittreksels heeft
uitgegeven. Dit vangt aan op 1.1.1810 en eindigt vlak voor zijn dood;
aanvankelijk in het Frans geschreven, maar nadat de Fransen verdwenen uit
Nederland meest in het Nederlands. Men leert hem erin kennen als een der
belangrijkste figuren van de eerste decennia van het réveil.
Aanvankelijk een aanhanger van een 18de-eeuws gekleurde zedelijke
braafheidsreligie, werd hij na zijn kennismaking met Da Costa, die leidde tot
een vriendschap voor het leven, een vurig belijder van de nieuwe ondogmatische
gevoelsreligie, die kenmerkend is voor het réveil. Later zien wij hem
sterk onder de invloed van dr. H.F. Kohlbrügge (1803-1875) met zijn
separatistische en aan het antinomisme verwante opvattingen; hij vervreemdde
van de kerk, maar ook van de wereld; alleen de worsteling om Gods nabijheid
vervulde zijn ziel.
Voor zijn tijdgenoten was hij vooral de improvisator.
Aanvankelijk schreef hij deze geïmproviseerde gedichten, over door anderen
opgegeven onderwerpen, slechts voor de huiselijke kring, later ook voor
publiek. In totaal zijn er ongeveer 600 improvisaties bewaard gebleven, de
meeste uit de periode 1822-1824. Voorts schreef hij de eerste studie in
vergelijkende literatuurgeschiedenis: Verhandeling van den